Klamme handen. Verhaal.

(De burggraaf van Valmont aan de markiezin van Merteuil)

Antwerpen, 19 mei 1777

Chère Marquise,

Ik las met belangstelling uw brief over de symfonie van de Oostenrijker Mozart waarmee men op Corpus Christi-dag het Concert Spirituel opende in de Tuilerieën. Uw voornemen klavierles bij hem te nemen, stemt mij wat wrevelig. (Soms is mijn eigenliefde groter dan mijn zekerheid dat u niet een van de vrouwen bent die zich afgeven met het personeel.)

Wist u dat ik de fameuze sieur Mozart ooit zelf aan het werk zag, en wel uitgerekend hier in Antwerpen? U denkt vast dat men goede redenen moet hebben om de Zuidelijke Nederlanden te bereizen. Welnu, mijn oudoom, generaal de Rosemonde, nam in 1745 deel aan de veldtocht van koning Lodewijk XV tegen de Oostenrijkers. Zijn regiment werd in Antwerpen gelegerd.

Monsieur de Rosemonde was weduwnaar en ontstak in liefde voor de dochter van een recentelijk geadeld financier. Monsieur de Rosemonde was niet rijk, maar een Jehan de Rosemonde streed met Godfried van Bouillon in het Heilig Land; dat gaf voor de familie van zijn bien-aimée de doorslag.

Het huwelijk van Monsieur de Rosemonde te was van korte duur. Drie maanden na de inzegening – een detail dat niemand ontging – beviel zijn vrouw van een dochter en stierf. Omstreeks dezelfde tijd overleden ook haar beide ouders aan wat men hier de ‘zwetende ziekte’ noemt. Het gevolg was een bijzonder ingewikkelde betwisting tussen Monsieur de Rosemonde en de broers en zusters van zijn vrouw zaliger over de erfenis.

Weldra sloot men de vrede van Aken; mijn oudoom keerde naar Frankrijk terug. Hij hertrouwde met de Madame de Rosemonde die u kent. Toen hij enkele jaren later van zijn paard viel, was het proces met de familie Du B. nog steeds hangende. Omdat het over aanzienlijke bezittingen ging – dertien Brabantse dorpen waar de Du B.’s het recht hadden hun eigen boeren op te hangen – reisde mijn oudtante in 1765 met mij, haar pupil, naar Antwerpen. Ik was twaalf, maar zag er iets ouder uit.

Wij trokken naar Gent, waar Madame de Rosemonde een ver familielid bezocht, en dan naar Antwerpen. Toen we op 6 september het Vlaams Hoofd bereikten, waar het veer over de Schelde aanlegt, stond daar één ander rijtuig. Mijn tante gaf de koetsier opdracht ernaast te stoppen.

In de koets zaten twee kinderen – een jongen van tien en een meisje van dertien of veertien – en een zorgelijke heer die er uitzag als hun huisleraar. De kinderen wezen elkaar de torens van de stad aan.

Achteraf vernam ik dat ze Duits spraken, maar aanvankelijk klonk het mij niet anders in de oren dan het patois van de Vlamingen. Ik vreesde dat ik, zelfs indien ik het durfde, nooit met het meisje zou kunnen praten.De heer stelde zich aan ons voor als Monsieur Mozart uit Salzburg. Hij hield ons voor Antwerpenaars en informeerde naar de logiesmogelijkheden in de stad. Madame de Rosemonde deed hem zijn vergissing inzien, maar voegde eraan toe dat men haar de herberg De Beer had aanbevolen.

Ook de kinderen waren uit de reis wagen geklommen. Het mollige jongetje hield zich op de achtergrond; het meisje maakte voor Madame de Rosemonde – en mij! – haar mooiste revérence.

Tijdens de overtocht onderhield de heer Mozart ons over zijn ervaringen in de herbergen van dit land: ‘Men zit er op zijn Hollands in strozetels rond de haard, waarboven een ketel hangt aan een lange ketting. In die ketel koken vlees, rapen en allerhande andere ingrediënten. Aan een tafeltje krijgt men uit die vervaarlijke ketel soep en vlees. De deuren van het etablissement staan open, zodat men de eer geniet varkens op bezoek te krijgen die om de tafel lopen te knorren. Maar het ergste is nog dat de plaatselijke bevolking het zich niet anders kan voorstellen. Alsof het om een Hollands stilleven ging!’

Monsieur Mozart voegde eraan toe dat hij en zijn kinderen uit Londen kwamen en op doorreis waren naar Den Haag. Hoe jong ook, ik begreep dat de uitleg maar één doel had: mijn tante de vraag ontlokken wat het doel van de onderneming was. Monsieur Mozart had zich de moeite kunnen besparen, want mijnanders vergeetachtige tante – zelfs toen was ze niet jong meer – vroeg of de kleine Wolfgang niet het wonderkind was dat twee jaar geleden in Versailles had opgetreden en over wie toen veel te doen was in de Parijse salons.

Het jongetje kromp in elkaar; de welbespraaktheid van zijn vader verdubbelde. Ik verheugde mij intussen in een knipoog van de lieflijke Marie-Anne, die door Monsieur Mozart met Nannerl werd aangesproken.

De Beer bevindt zich bij de Beurs. Daar deden de Antwerpse kooplui taken vóór Farnese in 1585 de stad heroverde. Sindsdien ligt de binnenplaats er verlaten bij. De Beer is een grote herberg die als postrelais fungeert.

Madame de Rosemonde betrok met veel gedruis een vertrek op de ‘eerste verdieping. De ramen keken uit over de Place de Meir, eerder een brede straat dan een plein. Zodra ze geïnstalleerd was, liet ze een knecht van de herberg haar advocaten een briefje bezorgen. Ik kreeg het kleine vertrek naast het hare. De Mozarts logeerden achteraan.

Die avond raakte ik moeilijk in slaap. Wat ik voelde, was ongetwijfeld liefde, een onbestemde, maar hevige vorm van désir die mij – omdat het verlangen genoeg had aan zichzelf – volmaakt gelukkig stemde. Ik verlangde er hevig naar Nannerl te zien. Toch construeerde ik dromen waarin we elkaar goed kenden, maar ruziemaakten, zodat zij in tranen van mij wegliep; de imaginaire smart die ik daarbij voelde, liet me intenser genieten van het gemis dat haar afwezigheid bij mij veroorzaakte.

Meer kan ik hier niet over zeggen: op de duur blijft van onze herinneringen weinig méér over dan de woorden die wij bij onszelf of tegen anderen herhalen – hoewel mijn bankier, de jood Isaac Proust, beweert dat de smaak van een koekje bij hem ooit talrijke en bovendien haarscherpe herinneringen opwekte aan zijn prilste jeugd.

De volgende ochtend liet Madame de Rosemonde mij vroeg wekken. We ontbeten samen en wachtten op de advocaten. Monsieur Mozart verscheen. Ik voelde teleurstelling én opluchting, toen ik merkte dat noch Wolfgang noch Nannerl achter hem de trap afkwamen. Hij informeerde bij Gevers, de herbergier, naar de bezienswaardigheden van de stad. Dat bracht mijn oudtante op het idee te vragen of de Mozarts mij niet wilden meenemen, zodat ze zich zélf niet om mij hoefde te bekreunen. Monsieur Mozart stemde volgaarne toe.

Eerst richtten wij onze schreden naar de sombere Onze-Lieve-Vrouwekerk, naar verluidt de grootste van de Nederlanden. Monsieur Mozart kwam er zeer onder de indruk van Rubens’ Kruisafneming. Hij stak een lang betoog over het schilderij af, dat Nannerl zichtbaar verveelde (enkele dagen geleden zag ik het opnieuw, en constateerde dat het inderdaad een meesterwerk is, superieur aan de grandes machines die de schilder voor koningin Marie de Médicis konterfeitte). Haar broer had alleen oog voor het orgel.

We kregen het gezelschap van Monsieur van den Bosch, de organist. Ik vermoed dat Monsieur Mozart een knecht vooruitgestuurd had om hem op de hoogte te brengen van onze komst. De twee mannen onderhielden elkaar over muziek.

Monsieur van den Bosch had de mond vol over de Hollander De Fesch, die zangmeester van de kerk was geweest, maar opstapte na een ruzie met het kapittel. Zijn opvolger was ene Joseph Hector Fiocco, die men in Antwerpen roemt als de componist van een mooie Sinte-Ceciliamis.

Monsieur van den Bosch was een pompeus, breedsprakerig heerschap, en als zodanig een typische Antwerpenaar. De meeste bewoners van deze stad spreken Vlaams; enkel adel en hoge burgerij beheersen het Frans, hoewel ze het blijkbaar zelden bezigen. Hun uitspraak laat veel te wensen over en ze raken de nasale klank van hun eigen taalt je niet kwijt.

(Hun fysiek is meestal in overeenstemming met de volksaard: dikke buiken en dito derrières domineren het straatbeeld. Rubens hoefde de modellen voor zijn peervormige nimfen met hun plompe onderlijven en kleine boezems niet ver te zoeken.)

Toen de naam Fiocco viel, begon Nannerl onbedaarlijk te giechelen. Zelfs u, chère Marquise, had daar ooit last van, stel ik mij voor. Opdat haar vader niets zou merken, hield ze haar hand voor haar mond.

Monsieur van den Bosch beschreef de drie koren van de kathedraal’ die elk hun eigen orkest hadden. “Men kan de muzikale omlijsting van de erediensten enige grandeur niet ontzeggen,” merkte hij tevreden op. “Sommige musici verdelen hun tijd over verscheidene kerken; andere verkiezen naast hun gewone taak een profaan ensemble.”

De kleine Mozart had genoeg van de conversatie. Op een toon die geen tegenspraak duldde, zei hij: “Met uw goedvinden, speel ik nu op uw orgel.”

Zijn vader probeerde hem met een boze blik het zwijgen op te leggen, maar het j och liep al naar de deur die toegang gaf tot de trap naar het doksaal. Van den Bosch volgde op een sukkeldrafje.

Toen wij op onze beurt bovenkwamen, zat Wolfgang al op de plaats van de organist. Die bediende de pedalen die de blaasbalgen in beweging brachten. Wolfgang wreef in zijn dikke handjes en begon.

Hij speelde met uitzonderlijk gemak, al besefte ik op dat ogen- blik niet hoe verrassend dat was voor een kind van zijn leeftijd. Jaren-nadien herkende ik in uw salon, chère Marquise, de melodie. De kleine organist speelde variaties op de aria Amants, c’ est être téméraire de ne l’être pas assez uit de cantate Diane et Actéon van Monsieur Bodin de Boismortier. Daarna speelde hij van het blad een partituur die Monsieur van den Bosch – letterlijk – uit zijn mouw had getoverd.

Terwijl we luisterden, deed Nannerl- of was ik het zelf? – een stap opzij. De ruggen van onze handen raakten elkaar; ik durfde niet te bewegen. Toen strengelde ze haar vingers door de mijne.

Ze wierp een angstige blik naar haar vader, maar die stond met zijn rug naar ons toe. Even duizelde ik van geluk, maar toen werd ik bevangen door hevige paniek. Want wat gebeurde er nu?

Heel eenvoudig: Nannerls broer beëindigde het stuk en wij applaudisseerden. Stilletjes, want we waren tenslotte in een kerk. Wolfgang had zijn succesje behaald; hij werd weer een voorbeeldig jongetje en week niet meer van onze zijde.

Van de kathedraal liepen we terug richting De Beer, maar in plaats van er binnen te gaan, zetten we koers naar de Beurs. Op de eerste verdieping, aan de kant van de Place de Meir, bevindt zich de bescheiden concertzaal van het gilde der speellieden, dat al sedert 1718 een eigen concertvereniging heeft. Sinds mijn bezoek met de Mozarts nam men nog een tweede vertrek – oorspronkelijk van de Oost- en West-Indische Compagnie – als concertruimte in gebruik.

Monsieur Mozart informeerde bij de deken van het gilde welke voorwaarden de speellieden stelden om Nannerl en haar broer te begeleiden. Wolfgang kreeg het klavecimbel in de gaten en probeerde een paar toetsen. Meteen kon hij op de onverdeelde aandacht van zijn vader en van de deken rekenen.

“Parfois, je le hais,” siste Nannerl in mijn oor, zonder te preciseren of ze Monsieur Mozart dan wel Wolfgang bedoelde. “Et la musique aussi.”

Het was de eerste keer dat ze zich rechtstreeks tot mij richtte; ik was te verbouwereerd om te antwoorden. Hoewel ik vurig het tegendeel wenste, maakten Monsieur Mozart en de deken geen afspraak. Nannerls vader bleef bij zijn besluit om door te reizen naar de Republiek. Daarna pas traden de kinderen misschien in Antwerpen op. Ik hoef u niet te vertellen hoezeer mij dat verdroot. Gelukkig pakte Nannerl opnieuw mijn hand.

We namen een kijkje in het vertrek dat als schouwburg dienstdeed. Hoewel men het sindsdien verfraaide, kan het de vergelijking met onze theaters niet doorstaan. De deken vertelde dat er vooral amateurs uit de burgerij optraden. De belangrijkste voorstellingen vonden – en vinden – plaats in het Grand Théatre op het einde van de Huidevettersstraat.

Ik weet niet waarom Monsieur Mozart daar achteraf niet naartoe ging, want het is een voortreffelijk ingerichte schouwburg, al belooft de buitenkant weinig goeds. Omdat het oorspronkelijk door de tapijtverkopers werd gebruikt, noemt men het gebouw het Tapissierspand. De zaal is de grootste van de Oostenrijkse Nederlanden en biedt plaats aan vijfhonderd zestig toeschouwers. Een winkelhuis naast de ingang fungeert als Café du Spectacle.

De schouwburg wordt bestuurd door de aalmoezeniers, die men kiest onder de rijkste inwoners van de stad. Ze staan in voor de stedelijke armenzorg, die ze gedeeltelijk financieren met de opbrengst van de voorstellingen. Buitenlandse gezelschappen brengen hier opera’s van de onsterfelijke Lully, van Pergolesi en van Monsieur Grétry, die – zoals u weet – uit Luik afkomstig is. Men spreekt thans zelfs van de Orphée et Eurydice van de nieuwlichter Gluck.

Daarnaast houdt men er sedert een goede vijftig jaar openbare concerten met instrumentale muziek en natuurlijk ook bals. De schouwburg heeft zijn eigen orkest, maar de meeste dirigenten en solisten die er optreden, zijn Italianen of Fransen. Wat het theater betreft, Marivaux, Molière noch Voltaire zijn hier onbekend.

Tenslotte troonde de deken van de speellieden ons mee naar de academie van de schilders, eveneens in de Beurs. Daarna keerden we terug naar De Beer. Mijn tante ontfermde zich over mij; Nannerl verdween in het voetspoor van de mannelijke Mozarts.

De volgende morgen – het beloofde een warme dag te worden – maakte Nannerl zich van bij ons vertrerk meester van mijn hand. Zelf had ik nooit het initiatief durven nemen. We wandelden naar de kerk van de dominicanen. Vandaar begaven we ons naar de Sint-jacob, de rijkste parochiekerk van de stad, om het graf van Rubens te zien. Monsieur Mozart besteedde een halfuur aan het altaarstuk en de familieportretten, geschilderd door de meester zelf.

De Antwerpse kerken hebben weelderige interieurs met altaren in de Italiaanse stijl van de vorige eeuw. De altaarstukken en andere schilderijen zijn meestal van uitmuntende schilders. Ook de zijkapellen puilen uit van de kunstwerken. Kortom, zij weerspiegelen de rijkdom en de devotie der parochianen.

Monsieur Mozart was over dat alles verrukt; aan mijn herinneringen te oordelen, besteedden wij, kinderen, er niet veel aandacht aan. Achteraf erken ik dat men van vele Brabantse kunstenaars het meesterschap dient te erkennen; maar de weinig oordeelkundige manier waarop men hun werken in kerken én in particuliere woningen op elkaar stapelt, getuigt meer van pronkzucht dan van goede smaak. Dat stemt mij bijwijlen somber, net als de kritiekloze devotie van het volk. De clerus is hier oppermachtig; bovendien ontbreekt het de plaatselijke abbés aan iedere vorm van esprit.

U kent mijn hebbelijkheid die erin bestaat om tussen het ogenblik dat men mij een vertrek binnenleidt, en het verschijnen van de gastheer, een blik in zijn boekenkast te werpen. Dat leerde mij de voorbije weken dat Antwerpen niet veel verlichte geesten telt. Natuurlijk hebben nogal wat edelen en rijke burgers Montesquieu, Rousseau en Voltaire in hun bibliotheek; sommigen bezitten de Encyclopédie. Naar verluidt bestelt zelfs bisschop De Nélis geregeld werk van onze vriend uit Ferney. Maar ik vermoed dat hij het enkel doet om diens stellingen met meer gezag te ontzenuwen.

De Antwerpenaar houdt vooral van nuttige lectuur; voor romans voelt hij weinig. De enige die ze kennen, is de Emile van Rousseau, meer opvoedkundig traktaat dan roman (wat een geluk dat wij, adorable Amie, beter weten dan wat de brave man neerschreef over ’s mensen ingeboren goedheid!). De honderd drukkers en boekhandelaars in deze stad doen goede zaken. Maar de interessante titels in hun aanbod zijn ingevoerd. Hun eigen productie beperkt zich tot religieuze werkjes en gelegenheidsdrukken. De belangrijkste firma is die van Monsieur Moretus, de opvolger van de grote Plantin. Tot voor kort bezat zijn familie het monopolie van de export van liturgische boeken naar Spanje en zijn kolonies.

De kerk die mij reeds bij mijn eerste bezoek aan de stad het meest beviel, is die van de jezuïeten, thans gewijd aan de Heilige Carolus Borromeus. Men bouwde ze in onvervalst Italiaanse stijl; zij heeft grote ramen die het interieur doen baden in helder licht.

Bij de karmelieten aan de Place de Meir bewonderden wij een Drievuldigheid van Rubens en een zilveren beeld van Onze-Lieve-Vrouw. Nannerl had vooral belangstelling voor een reeks marmeren bas-reliëfs die de rede, de toren van de kathedraal, die van de jezuïetenkerk, het stadhuis en een veldslag voorstellen. Ik vermoed dat ik haar geestdrift deelde. Tot ze volkomen onverwacht mijn hand losliet en de hare uitvoerig afveegde aan haar rok.

“Vous avez les mains bien moites,” zei ze. Vervolgens draaide ze zich om en liep vóór mij de kerk uit. Mijn hoofd was leeg, ik wachtte. Dan kwam het over me, onontkoombaar, massief enonbepaald. Vernedering, woede of teleurstelling? Later leerde ik dat het al die woorden samen was, en dat een mens het zich maar twee keer hoeft te laten welgevallen om er voortaan tegen gewapend te zijn.

Ik zag Nannerl niet terug. ’s Anderendaags vertrokken de Mo- zarts naar de Republiek. Hun eigen reiswagen bleef in De Beer; ze namen de postkoets naar Moerdijk. Madame de Rosemonde en ikzelf waren getuige van hun vertrek. Nannerl riep Wolfgang een laatste keer tot de orde, en liet hem eerst in de koets stappen. Vervolgens gaf ze hem een rieten mand met eten; dan zette ze op haar beurt een voet op de treeplank.

Toen ze verdween, kneep Monsieur Mozart – hij had zich het voorbije kwartier tegen Madame de Rosemonde uitgeput in beleefdheden – in mijn wang en volgde haar voorbeeld. Tenslotte reed de koets de Place de Meir op, sloeg linksaf en verdween uit de werkelijkheid.

Zo, divine Marquise, eindigde mijn eerste liaison. De potsierlijke confrontaties van Madame de Rosemonde met de plaatselijke rechtspraak onthoud ik u. Het moge volstaan dat de dossiers eens te meer onderaan de stapel kwamen te liggen – in dit land is men daar naar het schijnt erg goed in – en dat wij onverrichter zake moesten afreizen. Het is nog steeds dezelfde zaak die mij nu, meer dan tien jaar later, en dit keer als procuratiehouder van mijn hoogbejaarde tante, weer naar Antwerpen brengt.

Gelukkig belooft dit verblijf lonend te worden. Onze advocaten zijn optimistisch over een aanstaande uitspraak, en in de salons van Madame de Proli – haar man is de belangrijkste bankier van de stad – ontmoette ik de allercharmantste Mademoiselle van Ertborn, die momenteel het leeuwendeel van mijn aandacht opeist.

Enkele dagen geleden was ik met haar en andere personen te gast bij de chevalier Schilders in zijn kasteel in Hemiksem, enkele mijlen ten zuiden van de stad. In de loop van de dag moest onze gastheer de schepenen van het dorp zien; Mademoiselle van Ertborn ging met de andere aanwezige spelevaren op de vijver.

Omdat ik hevig verkouden was, besloot ik binnen te blijven. Uit verveling doorbladerde ik de ingebonden jaargangen van de Gazette van Antwerpen in de bibliotheek. Alsof uw brief over het concert van Mozart, die ik dezelfde avond vond, zich hierdoor liet aankondigen, viel mijn oog op de volgende advertentie.
Zij verscheen een half jaar na Nannerls vertrek naar Holland.

“Mr. Mozart aura l’honneur de donner Mercredi 30 Avril à la salle du Concert de la Bourse grand Concert, dans lequel son Fils agé de 9 ans & sa Fille àgée de quatorze, joueront les différentes pièces sur le Clavecin. Toutes les Symphonies seront de la Composition de ce petit Compositeur qui a fait l’admiration de la Cour de Vienne, de Versailles, de Londres & de la Haye; ils joueront ensemble sur deux Clavecins et aussi sur un Clavecin à quatre mains. Le Prix est de quatre Eschelins; on commencera à six heures.”

Bij het middagmaal ondervroeg ik de overige gasten; verscheidene aanwezigen hadden een levendige belangstelling voor muziek, waren oud genoeg om het concert te hebben bijgewoond en wisten dat Mozart de naam is van een gerenommeerd klaviervirtuoos. Maar niemand herinnerde zich dat de beroemdheid in Antwerpen optrad. Ik leid daaruit af dat het concert niet plaatsvond; naar het waarom kan ik slechts gissen.

Even, Marquise, scheen het mij toe dat verlies een intenser ervaring is dan bezit – al was het maar omdat zij ruimte geeft aan de verbeelding. Maar als dat zo is, geldt het natuurlijk ook voor het verlangen dat aan bezit voorafgaat. En dan is het ons lot om voortdurend achter een teleurstelling aan te lopen. Is het dát wat ons onderscheidt van de Mozarts dezer wereld, voor wie er geen verschil bestaat tussen datgene waarnaar zij verlangen – de ordening van de klanken in hun hoofden hun begeerte?

Intussen, belle Amie, valt de avond. Het is de hoogste tijd voor mijn toilet. Vanavond ontvangt Madame Geelhand in haar hotel naast het huis waarvan men zegt dat Rubens er woonde. Mademoiselle van Ertborn vroeg mij haar te begeleiden. Men verwacht uit Brussel de jonge advocaat Verlooy, een volgeling van Monsieur Voltaire, die naar men zegt interessante ideeën heeft over de Vlaamse taal. Alles is goed om in Antwerpen de verveling te verdrijven. Breng mij spoedig op de hoogte van uw vorderingen op het klavier.

Valmont

Dit verhaal verscheen in De Standaard van 19 februari 1991. Nadien werd het herdrukt in de bundels Vereerde Meester (DNB/Pelckmans, Kapellen, 1991) en Blauwe Duivels en enige andere verhalen (Leuven, Davidsfonds, 2000)