Pogrom in de Pelikaanstraat

Het is niet voor de eerste dat ik een Pogrom meemaak, al heb ik nooit een met mijn oogen gezien, doch heb ik, dikwijls genoeg, dierentuin en Pogrom geestelijk doorleeft [sic], althans, ik dacht het dierentuin, ik geloofde dat [ ik] het meeleefde; doch, ik ondervond, dat het niet waar was, wil dat de dierentuin iets moet […] zien.

14 april 1941. Aan het woord is ooggetuige Harry [Chaïm] Klagsbald (1898-1945), reiziger voor de importboekhandel van Angèle Manteau te Brussel en goede kennis van schrijvers als Felix Timmermans en Maurice Gilliams.

Klagsbald is permanent die middag in de bekende Joodse boekhandel Kahan aan de Pelikaansstraat 112, waar de winkelruit wordt ingetrapt. ’s Avonds, “6 uren na dit gebeurtenis”, Quellinstraat 4, aan zijn vriend en mentor, de Vlaamse auteur en journalist Emmanuel De Bom (1868-1953).

“Deze gebeurtenis”. In de bioscoop Rex aan de De Keyserlei projecteert men in de vroege namiddag van 14 april de antisemitische propagandafilm Der Ewige Jude . Op instigatie van enkele pro-Duitse militanten zetten na afloop zo’n twee- à vierhonderd toeschouwers koers naar het “Jodenkwartier”, vlakbij, in de omgeving van het Centraal Station. Het gaat om leden van Volksverwering, de Zwarte Brigade en de Vlaamse SS, gewapend met stokken en ijzeren staven.

In de Pelikaansstraat, de Lange Kievitstraat en de Provinciestraat trekken zij een spoor van vernieling en molesteren voorbijgangers. Daarna splitst de meute zich. Een deel vernielt de synagoge aan de Van den Nestlei en Stichter merk. Anderen verwoesten verderop in de Oostenstraat het huis van de rabbijn en een tweede synagoge.

In zijn monumentale Vreemdelingen in een Wereldstad. Een geschiedenis van Antwerpen en zijn joodse bevolking (1880-1944) uit 2000 nominale historicus Lieven Saerens de feiten . Jeroen Olyslaegers baseerde zich op een recente oorlogsroman Wil (2016, blz. 62-70). Al in 1985 bracht Hubert Lampo in De Eerste Sneeuw van het Jaar (1985) de culminatie van de strooptocht ter ijver (blz. 107-114).

Klagsbald, de getuige, aan De Bom:

Ik stond in den winkel in de Pelikaanstr. Genoegelijk, niets vermoedende, met mijn zuster te praten, op eens hoorden wij het geronkel en geklier van 100den kilos glas die op straat vielen, gemengd met het gejuich en gebrul der Horden, aangevoerd door de Leiders, ik hoorde ze dichter en dichter komen, ik wist dat wij nu aan de beurt komen, aan vluchten heb ik zoo weinig gedacht, als een verdediging, mijn hart beukte wel, doch stond ik daar wachtende innerlijk kalm met het eenige verlangen, om getuige te zijn, van wat er gebeuren gaat. En BOEMS… een gelaarsde Stiefel [laars] met spijkers zat in het raam, stukken ijzer en steenen vlogen langs alle kanten, en ik heb het gezien en gevoeld…. Een groot en heilig werk ter bevrijding van Vlaanderen werd verricht.

Klagsbald goochelt soms met werkwoordtijden en gebruikt onverwachte wendingen. Zij spelling is vaak approximatief. Waarschijnlijk heeft hij zijn Nederlands van Antwerpenaars geleerd. Jiddisch is zijn moeder- en Duits zijn tweede taal.

Maar de boekverkoper is vooral geschokt – dieper waarschijnlijk dan hij op het moment zelf beseft – en heel boos. Ook dat beïnvloedt zijn stijl. Want Klagsbald weet natuurlijk wat er gebeurde; het was bijna onmogelijk om niét op de hoogte te zijn van hoe de manier waarop Duitsers en hun maats de Joden bejegenden.

Het weinige dat tot nu toe over de boekverkoper bekend was, staat te lezen in Kevin Absillis’ Vechten tegen de bierkaai. Over het uitgevershuis van Angèle Manteau (1932-1970). Opgenomen in de inventaris van het Letterenhuis zijn zes brieven van zijn hand en twee over hem. Vier van die zes doken enkele jaren geleden op in het archief van de romancier en journalist Frans-Carolina Ridwit (Frans De Ridder, 1908-1980), eveneens een beschermeling van Emmanuel De Bom.

Gelukkig levert het archief van “Vriend Mane” thans nog eens 25 brieven en zo’n dertig briefkaarten van Klagsbald op. De brief- en prentkaarten schreef hij tijdens zijn tochten naar boekhandels in de provincie die soms meerdere dagen in beslag namen.

De oudste brief is meteen de enige in het Duits. Klagsbald schrijft hem op 21 oktober 1934. Hij zegt dat hij op dat ogenblik 36 jaar is. In het zonder interlinie getypt epistel van viereneenhalf vel citeert of vermeldt hij Rilke, Stefan Zweig, André Gide en Martin Buber. De boekverkoper was een belezen man. In een ander schrijven herinnert hij aan de “philosophische” gesprekken die De Bom met hem voerde en de talrijke wandelingen die ze in Antwerpen maakten.

Ten huize van museumconservator en hoogleraar kunstgeschiedenis Arthur Henry Cornette (1880-1945) vindt op 10 november 1938 een feestmaal plaats ter gelegenheid van de zeventigste verjaardag van De Bom. Klagsbald houdt er een toespraak. Hij dankt zijn vriend omdat die hem vertrouwd maakte met “Vlaamsche middens, […] Vlaamsche kunst en letteren”. Uit de tekst blijkt ook dat hij het Klagsbald was die Angèle Manteau voorstelde om De Boms debuutroman Wrakken in 1938 opnieuw uit te geven en aan Maurice Gilliams vroeg om de editie in te leiden.

Klagsbald is thuis in Vlaamse middens – maar dan wel vrijzinnige, niet-katholieke middens. Cornette behoort tot de vrijmetselarij en De Bom is o.m. redacteur van de socialistische krant Volksgazet. Hij mag daarom tot de toen ter tijd niet zo zeldzame areligieuze Joodse flaminganten gerekend worden. Andere en meer bekende voorbeelden zijn de jurist Nico Gunzburg (1882-1984) en de filosoof Leopold Flam (1912-1996).

Harry alias Chaïm was perfect op de hoogte van de ellende van de Joden in Nazi-Duitsland en het geannexeerde Oostenrijk. Al in 1938 vraagt hij De Bom om tussen te komen bij de schrijver Fernand Toussaint van Boelare, directeur bij het Ministerie van Justitie. Klagsbald wil zijn oudere broer die in Wenen woont een visum voor België bezorgen. Hoe de zaak afloopt, is niet duidelijk.

Zodra de Duitsers België bezetten, mijdt Klagsbald het contact met zijn Vlaamse vrienden. In een brief van 8 november 1940 verontschuldigd hij zich daarvoor bij De Bom en legt uit dat hij “hen niet [wil] schaden”. Hij vervolgt:

ik ga ook niet meer naar de vlaamsche kunstmanifestaties, om te vermijden, dat een of andere kennis of vriend verplicht werd, mij eventueel de hand te moeten geven. Dit is ook de redenen [sic] dat ik bij den Gezelle-Gilliams middag niet was. Of het mij spijt deed? Ik kan het je niet zeggen, hoe het van binnen pijn deed; hoe [ik] daaronder leed […]. Dat ik Gilliams en Gezelle even zoo begrepen en aangevoelt [sic] had, als zoo menig aanwezige in de zaal ben ik zeker, doch was het voor mij menschelijk onmogelijk, om met hertensvreugd, te genieten.

Klagsbald maakt zich zorgen over zijn vrienden, maar hij moet zelf doodsbang zijn geweest, lang vòòr de zwarte meute huis houdt in het ‘Jodenkwartier’.

‘Begonnen aan de Vestingstr. Over de Pelikaanstraat, en alle omliggende door Joden bewoonde straaten, werd alles wat hen onder handen en botten kwam stukgeslagen en verbrijzeld, met het culminatiepunt, de twee groote Synagogen in de Van Nestlei, en Oostenstr.

Daar werd eerst alles van binnen, geplunderd, verwoest en verbrijzeld, en dan de Gebedboeken, en Thorarollen op straat gegoeid, en buiten een brandstapel opgericht.

Wat een onverwacht volksfeest was het doch, voor de brave antwerpsche burgers, die een weergaaloos spektakel, en voor niets, te zien kreegen, fierheid en vreugde straalde uit hun oogen, en een koppel stand daar de dansen, dit heb ik zelf gezien, jolijt en vreugde vulde de lucht, ik was er getuige van, ik had den moed om het te zijn, om een eerlijk bericht te kunnen geven, aan mijn vrienden, die het geluk niet hadden om aanwezig te zijn, die zich een unieke gebeurtenis in de Vlaamse Geschiedenis lieten ontgaan:

EEN POGROM IN VLAANDEREN.

Om twee uur was alles gedaan, de straaten schoon geveegd, het glas door de onmiddellijk toegesnelde vuilnismannen weggevoerd.

Orde en tucht moet er zijn, en het klopte, als bij den besten regiesseur [sic]. En de begangenis [bedevaart], kost beginnen.’

De schaamteloze nieuwsgierigheid van de Antwerpenaars die de vernielingen goedkeurend in ogenschouw komen nemen, schokt Klagsbald misschien nog het meest.

‘En werkelijk, ze kwamen, de brave feestdagsburgers, met duizenden en duizenden kwamen ze, grootmoeder en kinderwagen meesleurend, om de heldendaden der Zonen van het nieuwe herboren Vlaanderen in oogschouw [sic] te nemen, en te bewonderen. Eere wien Eere toekomt, heil Vlaanderen.’

De laatste brief aan zijn oudere vriend schrijft Harry Klagsbald in juni 1941. Het jaar daarop duikt hij onder. Bij Manteau volgt de populaire schrijver Valère Depauw (1912-1994) hem op als reiziger. Tijdens een van de razzia’s die vanaf augustus 1942 plaatsvinden, wordt hij opgepakt. Harry Klagsbald sterft van uitputting in Dachau – één dag na de bevrijding van het kamp door de Amerikanen.

De Bom bewaart de brieven van zijn protegé samen in een kaft die nu haar geheimen prijsgeeft. Ze vormen een unieke getuigenis – en zeker niet alleen van wat op tweede paasdag 1941 in Antwerpen gebeurde.

Klagsbalds over de Vlaamse Overheersing in de jaren 1930. meer dan een jaar geleden. Wereldbeeld van een man doodstond na jaren van angst, mishandeling en ontbering het leven kostte.

Verschenen in “Zuurvrij”, krantenblad van het Letterenhuis.

[Literatuur] – De slechte vrienden van Jet Jorssen.

Na de dood van haar echtgenoot Karel De Cat in 2005 kwam het Letterenhuis in het bezit van het archief van de Vlaamse schrijfster Jet Jorssen (1919-1990). Dat gebeurde door bemiddeling van prozaschrijver Willy De Bleser (1934-2010). De correspondentie van Jorssen belicht haar literaire en journalistieke activiteit en haar politieke contacten en sympathieën.

In 1973 neemt Jorssen deel aan de tweejaarlijkse Literaire Reinaertprijs van de uitgeverij DAP-Reinaertuitgaven. Dat kantoren van de uitgeverij “van de Christelijke arbeidersbeweging” zijn gevestigd in het Oost-Vlaamse Zele. Jorssens manuscript draagt de titel Och, Siemenis kinderen. Dat is een Antwerpse uitroep, waarmee men uitdrukking geeft aan verwondering of medelijden. Het boek is een familiekroniek die begint in de 19de eeuw.

Brood

De jury die de roman beoordeelt, bestaat uit drie personeelsleden van de uitgeverij en de literatuurhistoricus prof. R.F. Lissens (1912), de recensent Paul Hardy (1908-1977) en de dichter Hubert Van Herreweghen (1920). Dat zij Och, Siemeniskinderen niet bekronen, is niet zo verwonderlijk. Het gaat om een traditionele, niet bijzonder goed geschreven roman zonder veel literaire ambities. Toch ziet uitgever Antoon Van Acker er wel brood in. Hij wil Och Siemeniskinderen “mits inkorting van bepaalde passages en een beter slot” uitgeven.

 Nog voor de roman naar de drukker gaat, ontvangt de uitgever het vervolg, maar daarover wil Van Acker pas praten wanneer blijkt dat deel 1 “in de smaak van het publiek is gevallen.”

De 6.000 exemplaren van Och, Siemeniskinderen komen in september 1974 van de pers, mooi op tijd voor de Boekenbeurs. Ondanks zijn aanvankelijke reserves wisselen Jorssen en de uitgever van gedachten over een nieuw eerste hoofdstuk voor het vervolg, waarvoor het “fondscomité” de titel Wat nu, Sinjoor? bedenkt.

Huidige vorm

Op 5 september 1975 krijgt de schrijfster haar presentexemplaren. Intussen heeft ze de DAP-Reinaert Uitgaven het manuscript van Tegenstoom bezorgd, het derde deel van wat dus een trilogie blijkt te zijn.

Van Acker schrijft op 10 september dat Tegenstroom “in zijn huidige vorm” niet geschikt is voor publicatie. Tegelijk deelt hij mee dat Wat nu, Sinjoor? Wordt opgenomen in de Reinaert Romanreeks 1976-1977.

Voor een tweede beoordeling van Tegenstroom roept de uitgever de hulp in van een “externe” lector die geen lid is van de jury van de Literaire Reinaertprijzen 1975. Het gaat om Rik Clement. Diens leesrapport is niet bewaard gebleven, maar het luidt negatief: het manuscript kan niet bij de uitgeverij verschijnen.

Het probleem bestaat erin dat Jorssen zich erg positief uitlaat over de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dat is niet verwonderlijk: de schrijfster wordt vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog lid van de rechtse Dietsch Opvoedkundige Beweging van de jonge leraar Bert Van Boghout (1916-2003).

Vrouwen in Vlaanderen schrijven nu

Tijdens de bezetting leidt zij de meisjesafdeling van de Vlaamsche Jeugd; daarna geeft ze les aan de Vlaamsche School in Antwerpen, die gesteund wordt door de Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap (DeVlag). Deze laatste organisatie leunt aan bij de SS. Jorssen begeleidt ook vakanties die de DeVlag voor de kinderen van sympathisanten organiseert in Duitsland (Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, deel II, pp. 1594-1595).

De weigering van de uitgeverij om haar boek uit te geven, leidt niet tot een definitieve breuk met Jorssen. Ze werkt nog mee aan de bundel Vrouwen in Vlaanderen schrijven nu die in 1977 van de pers komt. Hij bevat verhalen van oudere en jongere schrijfsters die zowat het hele ideologische en literaire spectrum vertegenwoordigen.

Toch tilt Jorssen zwaar aan de beoordeling van Clement. Zijzelf en recensenten, onder wie Gaston Claes (1917-1988) van Gazet van Antwerpen, vinden haar relaas over collaboratie en repressie “objectief”, schrijft ze aan Antoon Van Acker.

Nog meer gebelgd is de schrijfster over het oordeel van andere lectoren die van literaire “minder-waarde” hebben gewaagd. Ze moeten “op zijn minst bevooroordeeld geweest zijn,” meldt Jorssen op 30 maart 1977 aan de uitgever. Hoe is het mogelijk, vraagt zij zich af, dat ze spreken van een “gemis aan epische sterkte” in een roman “van zulk allure, waar zulk een vaart in zit, dat de lezers geboeid worden van de eerste tot de laatste letter”?

Roerdomp

Jorssen slaagt erin het derde deel van haar trilogie onder te brengen bij de kleine uitgeverij De Roerdomp van Joris Lombaerts (1936-1991). Het boek krijgt de definitieve titel En toch, Brabo. Lang duurt het niet voor Lombaerts eraan denkt de drie delen samen in één band op de markt te brengen. Jorssen vraagt Van Acker als uitgever van de eerste twee of hij daarmee instemt. Maar de voorwaarden van de DAP-Reinaert Uitgaven blijken van dien aard dat De Roerdomp maar één druk van de volledige trilogie kan brengen.

“U hebt mij onnoemelijk veel last en leed bezorgd met uw beslissing,” schrijft Jorssen op 12 oktober 1977 aan Van Acker. “Ik lijd al vele maanden aan een zware depressie als gevolg van uw besluit. […] Ik vraag u dringend mij zoiets niet aan te doen en de rechten van de twee delen over te maken aan de Roerdomp.” Blijkbaar doet Van Acker dat ook, want op 9 november dankt de schrijfster hem voor zijn “welwillendheid om de rechten van mijn twee romans […] af te staan.”

Ilse Carola Salm

Jorssens “objectiviteit” bij de beschrijving van collaboratie en repressie is twijfelachtig. Terwijl de schrijfster aan de oppervlakte een normaal leven leidt – ze geeft jarenlang les in het vrij onderwijs, werkt bijna twintig jaar (van 1965 tot 1993) als agony aunt mee aan het populaire weekblad Zie Magazine en is bijv. lid van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen – onderhoudt ze de allerbeste relaties met extreemrechts.

Vanaf de tweede helft van de jaren 1970 heeft Jorssen opnieuw epistolair contact met de kleurrijke Van Boghout. Die ligt na zijn gevangenisstraf wegens militaire collaboratie in de jaren 1950 mee aan de basis van de organisatie Were Di. Hij publiceert geregeld in het radicaal nationalistische tijdschriftje Dietsland-Europa dat hij verspreidt via zijn krantenwinkel tegenover het Antwerpse Noorderterras. Van Boghout is ook betrokken bij de oprichting van het Vlaams Blok. (NEVB, deel I, p. 533-534) Were Dit zal in 1987 Jorssens autobiografische geschrift Vlucht en Repressie uitgeven.

Flandernfahrten

De schrijfster correspondeert intussen ook met de Duitse publiciste Ilse Carola Salm (1911-2007). In reguliere naslagwerken is over Salm (nog) niets te vinden. Duitse websites signaleren dat zij tijdens de Tweede Wereldoorlog bestuurslid is van de nazistische Bund deutscher mädel. Zodra dat na de nederlaag in 1945 opnieuw mogelijk wordt, ontwikkelt Salm activiteiten in zowat alle geledingen van Duits extreemrechts – van een steunfonds voor oud-leden van de Waffen-SS tot de jeugdorganisatie van de NPD.

Ze publiceert artikelen in blaadjes als Deutschen Stimme, Nation & Europa en Deutschland in Geschichte und Gegenwart. Bovendien verzorgt ze de relaties met de Vlaamse geestverwanten. Zo organiseert ze een jaarlijks groepsbezoek aan de Ijzerbedevaart en onderhoudt ze contacten met de organisatie Voorpost. Een en ander wordt bevestigd door haar correspondentie met Jet Jorssen.

Jorssen en Salm leren elkaar kennen in de jaren 1980. Uit de brieven van Salm blijkt dat ze elkaar tijdens Salms jaarlijkse Flandernfahrten (met als hoogtepunt de Ijzerbedevaart) in het restaurant De Mutsaert in Grobbendonk ontmoeten. Daar worden informele bijeenkomsten belegd, waarbij o.a. de dichter Marcel Beerten (1919-2004) en de bekende collaborateur Ward Hermans (1897-1992) aanwezig zijn. In 1987 leest Beerten er zijn gedicht Vrouw Griese voor. Aan Jorssen vraagt Salm om Moeders voor de ruit van Blanka Gyselen (1909-1959) te declameren.

Geen geld

Salm brengt Jorssen op de hoogte van haar werk aan de vertalingen van een boek van Ward Hermans en een pamflet van Van Boghout. De Duitse overweegt ook een vertaling van Jorssens roman Vrouwen aan het front over Vlaamse verpleegsters aan het Oostfront en in Duitsland, maar daarvoor heeft de uitgever geen geld.

Uit de correspondentie van Jet Jorssen blijkt dat ze ook causerieën houdt in uiterst rechtse kringen en bijdragen levert aan dito publicaties (Were di, Voorpost, VNJ, enz.).

Ondanks zijn bescheiden omvang, werpt het archief-Jet Jorssen een verhelderend licht op het min of meer clandestiene voortbestaan van het extreemrechtse gedachtegoed in Vlaanderen. Het lijkt er trouwens op dat de betrokkenheid van de schrijfster opnieuw toenam in een periode toen linkse thema’s als abortus, feminisme, seksuele ontvoogding, ontwapening e.d. hoog op de agenda van de media stonden.

Column – Een historicus is ook maar een mens of hoe bespreekbaar is de Tweede Wereldoorlog?

Mijn dagelijkse boterham verdien ik in het Letterenhuis. Daar inventariseer ik schrijversarchieven. In zo’n verzameling papieren gaapt soms een lacune. Van omstreeks 1940 tot 1950, zodat ik mij begin af te vragen hoe fout de “archiefvormer” in de oorlog wel mag geweest zijn.

Een en ander weerspiegelt de dubbele houding van de Vlaamse middenklasse (literatuur is geen aangelegenheid van proletariërs) t.o.v. haar oorlogsverleden. Vele lieden schaamden zich nadien nauwelijks voor hun vriendschap met de nazi’s – die stond in het teken van Vlaanderen en van Onze-Lieve-Heer. Voor hun generatie was “idealisme” – hetwelk hoefde niet gespecificeerd te worden – “onvermijdelijk”. Maar papieren achterlaten waarin een en ander zwart op wit stond, misschien met minder “idealistische” details, was een brug te ver.

Een mens is in ruime mate het product van zijn afkomst. Mijn overgrootvader aan moederskant richtte anno 1885 in Antwerpen mee een socialistisch partijtje op, dat weldra opging in de grote Belgische Werklieden Partij. Zijn portret (“Bompa Dirickx”) hangt nog bij mij aan de muur. Aan het partijtje herinnert de verweerde gedenkplaat op een gevel aan de Sint-Andriesplaats.

Bompa Dirickx was meubelmaker; het adresboek van Ratinckx noemt hem “ébéniste”. Naar verluidt correspondeerde hij met Friedrich Engels. Zijn betrokkenheid bij het socialisme deed zijn zaak de das om. Mijn grootvader, afgeschrikt door het voorbeeld van zijn pa, werd liberaal en las De Nieuwe Gazet. Ook hij was zelfstandig meubelmaker – tot de crisis van 1929 zijn lot beslechtte. Toen al sleurde Wall Street de wereld mee. “Bompa” (zonder meer) werd arbeider bij de stad Antwerpen.

Zijn zoon, “nonkel” Lucien, studeerde aan de Stedelijke Normaalschool voor onderwijzer. Hij raakte in de ban van communisme en Verzet. Als negentienjarige werd hij opgepakt door de Duitsers. Vanuit de gevangenis in de Begijnenstraat en via Breendonk ging het naar – denk ik – het concentratiekamp Dora. Daar werkten dwangarbeiders aan het V-bommenprogramma. Tussen zijn arrestatie en de huiszoeking bij mijn grootouders, werden de brieven van Engels in de kachel verbrand.

Mijn gebrekkige kennis van zijn lot vloeit voort uit de stilte waarmee de familie dit alles toedekte. De herinnering aan het verdriet en de angst was te intens. Misschien worden bepaalde angsten en verdriet gewoon nooit herinnering. We hebben allemaal documentaires over de Tweede Wereldoorlog gezien waarin stokoude mensen, ondanks hun wil om te getuigen, hun verzet tegen de tranen moesten opgeven.

Wat mijn moeder wel vertelde, was hoe zij en mijn grootouders ’s avonds op het binnenplaatsje achter hun huis stonden te luisteren naar de honderden brommende bommenwerpers die door het donker boven de stad koers zetten richting Duitsland. Kippenvel krijg ik daar nog altijd van.

Paradoxaal genoeg kan ik mij daarom inleven in de wrok die collaborateurskinderen of -kleinkinderen nog altijd voelen over de wrede grap die de geschiedenis met hen uithaalde. Al heb ik het daar niet gemakkelijk mee – deel omdat ik niet anders “kan”, deels omdat veel collaborateurs die deel uitmaakten van wat politiek commentator van De Standaard Manu Ruys de Vlaamse “elite” noemde, na de oorlog in bladen, kranten en boeken decennialang toeterden over het hun aangedane onrecht.

Hun overwinnaars sloegen zichzelf minder op te borst, een jaarlijkse officiële dodenherdenking daargelaten. Mijn oom, die bij zijn terugkeer vijfenveertig kilo woog, stierf op zijn vierenveertigste aan kanker. Hij schreef nooit een boek.

Tot de objectiviteit waarvan natuurwetenschappers dromen, zal ik nooit in staat zijn, zeker niet als het over de Führer en zijn Vlaamse volgelingen gaat. Een historicus is ook maar een mens; geschiedenis is bepaald geen natuurwetenschap. Juist daarom moet die historicus zichzelf op tijd tot de orde roepen en de feiten laten spreken, niet zijn (negatieve) emoties. Begrip, inleving en aanvaarding zijn ook bouwstenen van de verwondering en die verwondering houdt de historische interesse gaande.

Het zou voor verheldering, zelfs voor grote opluchting zorgen als de Tweede Wereldoorlog in Vlaanderen bespreekbaar werd. De nieuwsgierigheid van mijn generatie – ik ben twaalf jaar na de oorlog verwekt – en degene die na ons komen, verdient niet alleen aanbeveling, maar ook bevrediging.

Verschenen in Memo nr. 2, februari 2012.

Geschiedenis – Hitlers trouwste vrienden. Jef Van de Wiele en zijn Vlaamse Landsleiding (1944-1945).

Sommige leiders van de Vlaamse collaboratie geloven tot het bittere eind dat Hitler de Endsieg zal behalen. In de septemberdagen van 1944 vluchten zo’n 15.000 “zwarten” met de terugtrekkende Wehrmacht naar Duitsland. Daar stichten Jef Van de Wiele, Cyriel Verschaeve, August Borms en enkele medestanders met goedkeuring van de SS-top de Vlaamsche Landsleiding. Die “regering in ballingschap” tekent in een tochtig kasteel de toekomst van een nationaalsocialistisch Vlaanderen uit, terwijl de lucht vol geallieerde bommenwerpers hangt.

In 1972 al publiceerde historicus Willem C.M. Meyers een baanbrekend artikel over deze episode vol zelfbedrog en ideologische verblinding. Toch blijft het relaas over de Vlaamse Landsleiding een wat onderbelicht deel van de geschiedenis van de collaboratie in België.

Cyriel Verschaeve met kat, 1939.

30 juli 1944. In het Vlaams-Brabantse Meensel-Kiezegem schieten drie weerstanders een leider van de Zwarte Brigade neer. Dat is de paramilitaire arm van het Vlaams Nationaal Verbond (VNV), de grootste collaboratiebeweging in Vlaanderen. Twee dagen later jagen “zwarten” uit wraak vier inwoners van het dorp over de kling en verrichten arrestaties.

Op 11 augustus omsingelen Duitse soldaten en een groep Vlaamse medestanders het dorp. Het bevel tot de actie komt van de beruchte Ss’er Robert Verbelen (1911-1990). Vijfennegentig inwoners worden opgepakt. De meesten worden vlak voor de Bevrijding op transport gesteld naar het concentratiekamp van Neuengamme. Slechts 28 van hen keren terug.

Rond deze tijd breken Amerikaanse en Britse troepen door de Duitse verdediginglinies in Normandië waar ze op 6 juni geland zijn. Gealliëerde tanks rollen weldra over de wegen van Noord-Frankrijk.

17 augustus – acht dagen voor de bevrijding van Parijs, twee weken voor de Engelsen de Belgische grens oversteken. In het bos van Rognac in het Henegouwse Courcelles schieten verzetslui de rexistische burgemeester van Groot-Charleroi, Prosper Teughels, neer. Ook zijn vrouw en zoon komen aan hun eind.

Plaatselijke rexisten en geestesgenoten uit Brussel – Rex is de Duitsgezinde partij in Franstalig België – brengen de volgende dagen vier weerstanders om het leven. Op 19 augustus fusilleren ze bij dageraad in Courcelles 19 onschuldige gijzelaars – onder hen politieagenten, dokters en zelfs de pastoor-deken van Charleroi.

Jef Van de Wiele

De gecensureerde pers laat uitschijnen dat de Duitsers zich enkel “strategisch” terugtrekken en dat de Wehrmacht ieder moment een succesrijk tegenoffensief kan inzetten. Maar de meerderheid van de Belgen wacht vol spanning op de Bevrijding. Het Verzet wordt driester; grote en kleine collaborateurs maken zich zorgen.

In Vlaanderen zijn de trouwste aanhangers van Hitler te vinden bij de Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap (DeVlag), een organisatie die deel uitmaakt van de SS. Aan het hoofd ervan staat SS-ObersturmbannführerJef Van de Wiele (1903-1979). Hij ziet de bui hangen en vraagt op 15 augustus of de Duitsers van plan zijn op Belgisch grondgebied weerstand te bieden.

Jef van de Wiele spreekt zijn aanhangers toe.

Hij krijgt geen duidelijk antwoord, maar twee weken later laat de vertegenwoordiger van Reichsführer-SS Heinrich Himmler, Richard Jungclaus, aan Van de Wiele weten dat de kaderleden van de DeVlag samen met de bezetter het land mogen verlaten. Jungclaus heeft dat op 1 september met Himmler bedisseld. Van de Wiele en de zijnen moeten naar Brussel komen waar treinen en vrachtwagens op hen zullen wachten. Vanuit Gent en Antwerpen legt men eveneens speciale transporten in.

Omdat vele havens aan de Franse kust nog in Duitse handen zijn, wil het geallieerde opperbevel zo snel mogelijk doorstoten naar Antwerpen – een grote zeehaven is essentieel voor de bevoorrading van de soldaten. Op 2 september steken Engelse tanks de Belgische grens over. Doornik en Brussel worden de volgende dag bevrijd; Antwerpen zelf volgt op 4 september.

Maaseik

De leiding van de DeVlag, de Vlaamse SS-mannen en hun familie en alle mogelijke andere collaborateurs verzamelen in Maaseik. Limburg ligt ver van het front; de Duitsers denken er bovendien aan zich in te graven langs het Albertkanaal. De meeste vluchtelingen arriveren per trein; anderen komen op de fiets. De drukte in het (eind)station van Maaseik is zo groot dat sommige treinen moeten terugkeren om via Tongeren en Wezet naar Duitsland om te rijden. De vele auto’s die in het stadje aankomen, veroorzaken verkeersopstoppingen. SS-Obersturmführer Jef François en zijn collega Paul Suys trachten een en ander in goede banen te lijden.

Hendrik Elias in gelukkiger tijden, 1926.

Priester Cyriel Verschaeve, de “geestelijke leider van het Vlaamsche volk” is al op 31 augustus uit Brussel naar Duitsland vertrokken. VNV-leider Hendrik Elias en zijn medewerkers houden een tussenstop in Lummen, waar het VNV een kasteel heeft in beslag genomen, maar willen ook via Maaseik naar het Reich. Een ooggetuige vertelt in oktober aan een reporter van de Antwerpse socialistische krant Volksgazet:

“Op zondag 3 september kreeg Maaseik hoog bezoek. Onder de volgens van diverse pluimage bevond zich niemand minder dan… de Leider Elias, in hoogsteigen persoon. De fiere sicamber scheen ditmaal niet gekomen om een van zijn groote redevoeringen uit te brallen. Hij kon in die opstopping niet snel genoeg vooruitkomen, en sakkerde omdat zijn auto versperd geraakte in den warboel van optrekkende vervoermiddelen.”

Josias zu Waldeck-Pyrmont (foto Bundesarchiv)

“Er is toen zelfs een hevig incident ontstaan, toen Elias zich den voorrang wilde doen verschaffen. Midden in de opeengepakte menigte werd hij aangebruld door een jongen SS-man van Maaseik, die aan het Oostfront gestaan heeft, en die hem midden tusschen het volk in het gezicht striemde: Gij hebt ons van de schoolbanken gehaald en naar de hel van het Oostfront gestuurd: maar gij zelf zijt veilig thuisgebleven! En nu op het oogenblik dat ge naast ons zoudt moeten staan, nu laat ge ons in den steek!”

“[…] Ook Jef Van de Wiele en Piet Wijnendaele zijn dien dag toegekomen. Zij zijn natuurlijk ook een tijdje door de verkeersopstopping opgehouden geworden. zij hebben al dien tijd rondgelopen met een mitraillette in de hand. Gelachen mocht er niet worden. Zelfs niet geglimlacht, of er vielen slagen.”

De vluchtelingen maken zich zorgen over het Duitse voornemen om de bruggen over de Maas en het Julianakanaal op te blazen. Gelukkig slagen ze erin hen op andere gedachten brengen. Zo kunnen de Vlamingen op weg gaan naar Nederlands Limburgse Susteren waar een NSB-burgemeester de plak zwaait. Van daar zetten ze hun weg voort naar het Duitsland. Uiteindelijk belanden zo’n 15.000 Vlaamse collaborateurs in het Duizendjarige Rijk. De meesten worden zo goed en zo kwaad als mogelijk ondergebracht in opvangkampen verspreid over de Gau Oost-Hannover.

Kasteel

Van de Wiele logeert in Keulen. Zijn getrouwen mogen een radiozender gebruiken om uitzendingen naar België te maken. Hijzelf probeert het contact met medewerkers en sympathisanten te herstellen. Doordat de DeVlag Duitse afdelingen heeft en Van de Wiele een uitstekende relaties onderhoudt met de SS-top, krijgt hij weldra de beschikking over het kasteel van de familie Zu Waldeck-Pyrmont in het kuuroord Bad Pyrmont. Dat ligt in het Wesenbergerland, zo’n 70 km ten zuidwesten van Hannover.

De eigenaar van het slot, SS-Obergruppenführer und General der Polizei prins Josias zu Waldeck-Pyrmont, stelt het kolossale zomerverblijf van zijn familie al enkele jaren las hospitaal ter beschikking van de SS. Ook elders in de stad verblijven gewonde militairen. Het kasteel is niet comfortabel. De prins heeft het luxueuze meubilair laten weghalen. Het tocht in de hoge slaapzalen er en er is nauwelijks verwarming. Voor het sanitair moeten de bewoners naar de kelder.

Het kasteel van Pyrmont, heden.

In het Oosten rukken de Sovjets op. In het westen stijgt golf na golf van Britse en Amerikaanse bommenwerpers op om de Duitse steden in de as leggen. Zelfbenoemde Vlaamse voormannen krijgen de opdracht zich naar Bad Pyrmont te begeven om hun Landsleider Van de Wiele te helpen.

Van de Wiele heeft carte blanche gekregen om een Landesleitung Flandern – een Vlaamse regering in ballingschap – te vormen. Himmler wil dat hij een statuut uitwerkt voor het Reichsland Flandern dat na de herbezetting van België moet worden opgericht. Met het oog daarop mag de Landsleider “gevolmachtigden” of ministers aanstellen.

Elias en zijn VNV weigeren mee te doen. De partij was altijd voorstander van een min of meer zelfstandig Vlaanderen (of “Dietsland”) binnen het Duitse rijk. Maar wanneer de leiding beseft dat de bezetter de partij voor het lapje houdt door haar alleenheerschappij in Vlaanderen voor te spiegelen, is het te laat om uit de collaboratie te stappen.

Elias beseft dat de oorlog verloren is. In de huidige, benarde omstandigheden, ziet hij er geen graten in dat zijn aanhangers in Duitse fabrieken werken, maar hij wil niet dat ze dienst nemen in de SS of in de Wehrmacht. In januari 1945 zullen de Duitsers Elias zelfs gevangenzetten.

Adviesraad

De eerste “Vlaamsche kop” die in Bad Pyrmont van een trein zonder ruiten stapt, is Cyriel Verschaeve. Achteraf zal hij schrijven dat de Duitsers eerst aan hem hebben aangeboden grote baas van de Vlamingen te worden. De profeet wordt gevolgd door historicus Rob Van Roosbroeck (1898-1988). Die was tijdens de bezetting als Ss’er onderwijsschepen van Groot-Antwerpen en hoogleraar aan de universiteit van Gent.

Zij krijgen het gezelschap van de econoom Edgard Delvo (1905-1999), gewezen leider van de collaborerende eenheidsvakbond Unie van Hand- en Geestesarbeiders, en overloper van het VNV naar de DeVlag. Nog meer vreugd is er bij de aankomst van August Borms (1878-1946), een van de propagandistische boegbeelden van de collaboratie. Antoon Jacob (1889-1947), jurist en literatuurhistoricus, heeft jarenlang aan de universiteit van Hamburg gedoceerd, waar hij in de ban van het nazisme geraakt. In 1941 geven de Duitsers hem de leerstoel van de socialist August Vermeylen aan de Rijksuniversiteit Gent.

August Borms, reliëf van Albert Poels.

Verschaeve, Borms en Jacob zijn geen politici in de strikte zin des woords. Maar in collaboratiemiddens genieten ze een enorm aanzien wegens hun rol in het Activisme en de Vlaamse Beweging. Hoewel ze geen lid van de DeVlag zijn, weet iedereen dat hun sympathieën die kant uitgaan. Ideologisch zijn ze, ook in Duitse ogen, volkomen betrouwbaar. Daarom vormen ze ideale kandidaten voor de Adviesraad die de Landsleiding bijstaat en er op termijn moet voor zorgen dat alle gevluchte Vlaamse neuzen in dezelfde richting wijzen. Verschaeve krijgt de voorzittersstoel.

Van Roosbroeck wordt door Van de Wiele tot gevolmachtigde voor Kunst en Onderwijs benoemd. Delvo zal zich buigen over Sociale Zaken; ingenieur J. Haesaerts krijgt Techniek en Wederopbouw. De jurist René Lagrou (1904-1969) wordt gevolmachtigde voor Binnenlandse Zaken. SS’er Robert Verbelen leidt het departement Politie.

Propaganda wordt toegewezen aan de dichter en SS-man Pol Le Roy (1905-1983), wiens literaire werk merkwaardig genoeg beïnvloed is door het surrealisme.  Voorts zijn er kleinere “ministeries” zoals Arbeidsdienst, Gezondheidszorg en Jeugdzaken. Dat laatste wordt de job van Hauptsturmführer Raf Van Hulse (1903-1977), tot voor kort leider van de Hitlerjeugd Vlaanderen (waar ook de jonge Hugo Claus lid van is geweest).

Er worden plannen gesmeed om het Reichsland Flandern te verdelen in 12 gouwen, waaronder “Zeeland” en “Noord-Brabant” die moeten losgemaakt worden van Nederland, en “Westland” en “Zuid-Vlaanderen” die de Fransen zullen afstaan. Gent krijgt het statuut van Vlaamse hoofdstad. Het Vlaamse leger zal deel uitmaken van de Wehrmacht, maar er een eigen opperbevel op nahouden.

Antoon Jacob.

Van Roosbroeck wil voorgoed een einde maken aan de strijd tussen de verschillende onderwijsnetten. Hij besluit het katholiek onderwijs af te schaffen, op de universiteit van Leuven na. Hij vindt ook dat het studievak Folklore meer aandacht moet krijgen in het academische curriculum. Voorts wil de Landsleiding af van de typisch Belgische lintbebouwing en neemt zich voor de ontwikkeling van de dorpskernen te stimuleren.

Een waarnemer van het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken kan niet nalaten in een rapport het “professorale” karakter van zulke plannen te bekritiseren. De Vlamingen gaan degelijk te werk, maar erg realistisch zijn ze niet…

Divisie Langemarck

De Russen komen dichter; de geallieerde bommenwerpers blijven overvliegen.

Wie dat laatste aan den lijve ondervindt, is Pol Le Roy. Hij  verblijft hoofdzakelijk in Berlijn. Daar vertegenwoordigt hij de Vlaamsche Landsleiding bij het Europäisches Propagandabüro waar Noorse, Deense, Franse, Nederlandse, Waalse en andere Hitlerianen samenwerken om de “Europese” gedachte uit te dragen.

Ook Lagrou, die Van de Wiele “president” van de Landsleiding noemt en zichzelf “voorzitter”, verblijft in de hoofdstad. Hij neemt er als factotum de piepjonge André Leysen in dienst. De latere captain of industry vertelt dat zelf in zijn boek Achter de Spiegel. Terugblik op de Oorlogsjaren (1995).

André Leysen (foto DBNL)

Leysen beschrijft hoe Lagrou hem naar Zittau aan de Tsjechische grens stuurt om de ex-directeur van een Vlaamse verzekeringsmaatschappij te ronselen als minister voor de Landsleiding. Maar de man staat aan het hoofd van een bedrijfskeuken en verkiest warm eten boven een onzekere politieke toekomst.

Inmiddels tobt de Landsleiding over manieren om het lot van de Vlamingen in Duitsland te verbeteren. Ze wil scholen openen voor de kinderen en probeert jongen mannen over te halen om te werken in de oorlogsindustrie of dienst nemen in de Vlaamse SS-Volkgrenadierdivisie Langemarck.

Jef François.

 Op 1 november moeten de Vlamingen het kasteel Waldeck-Pyrmont ontruimen. De leden van de Landsleiding raken verspreid. Borms vertrekt naar het kuuroord Teplitz. Verschaeve logeert in het kasteel Gross-Priessen bij de adellijke familie Chotek. Anderen verkassen richting Hildesheim.

Tijdens een bijeenkomst in Potsdam spreekt Verschaeve zich namens de Landsleiding uit tegen het bestoken van Antwerpen met V-bommen. Maar de Duitsers zijn niet echt onder de indruk. Vanuit Aussig, waar de volgende vergadering plaatsvindt, stuurt Van de Wiele een telegram aan Himmler. Hij spreekt zijn geloof in de Endsieg uit. Le Roy houdt een toespraak waarin hij de hautaine houding van de Duitsers jegens de Vlamingen laakt. Ook uit artikels in het blad Vlaamsche Post blijkt dat het Herrenvolk nogal neerkijkt op de Ausländer en hen discrimineert.

Toch krijgt de Landsleiding – behoorlijk laat, vinden velen – een min of meer officiële erkenning van de Duitse overheid. Het ministerie van Buitenlandse Zaken belooft zelfs geld – al moet dat na de “bevrijding” van België worden terugbetaald. Op 15 december 1944 tenslotte, ontvangt Hitlers buitenlandminister minister Joachim von Ribbentrop (1893-1946) Van de Wiele. Die laatste mag zich voortaan “Leider van het Vlaamse Bevrijdingscomité” noemen.

Ardennenoffensief

De Vlaamse Wacht is inmiddels ingelijfd bij de SS-Sturmbrigade Langemarck. SS’er Jef François wordt adjudant van Standartenführer Müller en Van de Wiele – hij is ooit nog leraar geweest – organiseert lessen Nederlands voor de Duitse officieren. Ex-leden van de Vlaamse SS worden intussen opgeroepen om dienst te nemen bij de Waffen-SS. Maar nogal wat Vlamingen behoren tot andere militaire eenheden en willen niet van een overstap horen.

Foto uit een naoorlogse Amerikaanse speelfilm over het Ardennenoffensief.

Van de Wiele denkt dat Elias de weigerachtige manschappen  manipuleert. Verschaeve beklaagt zich in een Duitse brief aan Himmler over de tegenwerking door de VNV-leider: “Dr. Elias begint weer met zijn spelletjes. Hij verbiedt zijn mensen iedere medewerking. Erger nog, hij saboteert een van de belangrijkste taken van de Landsleider: de uitbouw van de Volksgrenadierdivisie Langemarck. Hij raadt de leden van het VNV af zich daarvoor te melden.” Toch telt de divisie in december zo’n 6.000 manschappen.

Met het oog op de herovering van Antwerpen, lanceren de Duitsers op 16 december 1944 het Ardennen- of Von Rundstedt-offensief. Vierentwintig divisies vallen aan tussen Trier en Monschau. De opmars komt onverwacht. De Amerikanen krijgen zware klappen. Het slechte weer belet hun luchtmacht in te grijpen.

Heinrich Himmler.

 De Duitsers hijsen de actieve leden van de Landsleiding in een nieuw uniform en brengen hen per trein naar Wahn bij Keulen. François krijgt de leiding over een “kampgroep” – zo’n 3000 manschappen die als reservetroepen kunnen fungeren. De Duitsers beloven de macht in Vlaanderen zo snel mogelijk aan Van de Wiele over te dragen en in Wallonië aan Rex-leider Degrelle. Die laatste is voorlopig in Bonn gestationeerd. Zodra België is veroverd, krijgt Lagrou te horen, moet hij Radio-Brussel weer opstarten.

Een laatste poging om Elias te dwingen lid te worden van de Landsleiding, loopt op een sisser uit. Van de Wiele hoopt op verzoening, zegt hij, zelfs met “attentisten” en andere niet-collaborateurs in België. Maar het “nieuwe” Vlaanderen zal geleid worden door een eenheidspartij. Eén met weinig leden – “om de zuiverheid van de idee te waarborgen” – en met hemzelf aan het roer.

Strovuur

Het Ardennenoffensief jaagt de Belgische bevolking de stuipen op het lijf. Even lijkt het alsof de bezetter terugkeert. Maar op 22 december verwerpt generaal McAuliffe met het gevleugelde woord “Nuts!” een Duits verzoek tot overgave. Dankzij beter weer kan de Amerikaanse luchtmacht het belegerde Bastogne van munitie voorzien. Op Kerstdag vertrekken Amerikaanse tanks op vanuit Martelange. De val van La Roche op Oudejaar vormt het begin van het einde van de Battle of the Bulge. Vanaf 13 januari trekken de Duitsers zich terug.

De Vlaamsche Landsleiding komt een laatste keer in februari plaats bijeen in Aussig. Verschaeve noteert: “Al de hoop om Vlaanderen terug te zien, zo hel opgeflakkerd in ’t Ardennenoffensief van Kerstdag, zonk als een strovuur neer, uitgedoofd, en Vlaanderen zelf verdween uit het zicht, werd ten minste ver weg achteruitgedreven op een schemerende achtergrond door dit uitbreken van de moderne Hunnen.”

Pol le Roy in 1965.

De instorting van Duitsland belet het verder functioneren van de Landsleiding. De eenheden van de brigade Langemarck worden her en der in de pan gehakt. De Sovjets vernietigen het jeugdregiment omstreeks 25 april 1945 in de omgeving van Prenzlau.

Doodvonnissen

Na de Duitse nederlaag veroordelen Belgische krijgraden alle protagonisten van de Landsleiding ter dood. Maar alleen Borms wordt ook terechtgesteld. Soldaten executeren hem in april 1946 op het oefenterrein van de kazerne in Etterbeek (vandaag campus van de VUB). Van de Wiele zit tot 1963 in de gevangenis. Na zijn vrijlating gaat hij in Duitsland wonen. Hij sterft in 1979 in Brugge zonder nog een politieke rol te hebben gespeeld.

Verschaeve vlucht naar Oostenrijk en woont tot zijn dood in 1949 hij in Solbad Hall. In 1973 graven leden van de extreemrechtse Vlaamse Militanten Orde zijn lijk op en smokkelen het naar België. Ze nodigen journalisten uit om het te komen bekijken in de kelder van een café in het Oost-Vlaamse Bazel. Uiteindelijk wordt Verschaeve opnieuw begraven in Alveringem waar hij kapelaan was – het gemeentebestuur zorgt voor zes ton beton om een herhaling van het groteske ontgravingsavontuur te voorkomen.

Graf van Cyriel Verschave in Alveringem. 

De Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging vertelt anno 1998 niets over het naoorlogse leven van Edgard Delvo. De website Blokwatch signaleert dat hij gratie krijgt en in de jaren 1980 uit Duitsland terugkeert. Hij publiceert Sociale collaboratie: pleidooi voor een volksnationale socia­le poli­tiek met een voorwoord van prof. Karel van Isacker.

Het boek, dat al van 1944 dateert, is volgens de historicus geschreven voor Delvo’s  “gees­tesver­wanten en […] de hele arbeiderswereld” als “een uitvoerige belijdenis van zijn geloof in de volksstaat, ge­bouwd op de organische, solidaris­tische volksge­meenschap, een ge­zindheid die alle groepen en standen solidair tot een volksge­meenschap verbindt en op elkaar richt.” Later vindt Delvo steun bij het Vlaams Blok dat hem na zijn dood in 1999 bedenkt met een paginagroot in memoriam in het partijblad.

Robert Verbelen spreekt bij een uitvaart (foto Tony Van Dyck).

Van Roosbroeck leeft ondergedoken in Antwerpen tot in 1947 en ontkomt dan naar Nederland. Onder talrijke pseudoniemen publiceert hij in Vlaamse dag- en weekbladen. Hij schrijft  verscheidene historische studies waaronder een Willem van Oranje die bij de Antwerpse uitgeverij Mercatorfonds uitkomt. Van Roosbroeck overlijdt in 1988 in het Noord-Brabantse Oosterhout.

 Tweede leven voor Verbelen

Jef François komt in juli 1952 vrij. Op het einde van de jaren 1960 werkt hij voor de Volksunie in Antwerpen. In 1977 sluit hij zich aan bij de Vlaams-Nationale Partij van Karel Dillen. Hij treedt op als raadgever van de VMO van kroegbaas Bert Eriksson. François overlijdt in 1996 in Gent.

In 1945 pakt de Staatsveiligheid Pol Le Roy op in Lüneburg. Drie jaar later wordt zijn doodvonnis omgezet in levenslang. Door bemiddeling van vroegere Dinaso-vrienden, intussen christendemocraat, komt de dichter in 1951 vrij. Hij verdient de kost als vertaler en reiziger in boeken en verdiept zich in filosofie en esoterie. Na de oorlog publiceert hij een vijftiental dichtbundels. Hij sterft in 1983 in Bornem.

Rob van Roosbroeck in de jaren 1970.

 De Amerikaanse militaire counter intelligence ontfermt zich over de fervent anticommunistische Robert Verbelen, die uit Duitsland naar Oostenrijk is gevlucht. Zo ontloopt de ex-Ss’er uitlevering aan België. Tijdens de Koude Oorlog werkt Verbelen tien jaar voor de Amerikanen. Later treedt hij op als informant van de Oostenrijkse federale politie. In 1959 krijgt hij zelfs de Oostenrijkse nationaliteit.

De beroemde nazi-jager Simon Wiesenthal komt Verbelen op het spoor en dat leidt tot een aanklacht wegens oorlogsmisdaden. Maar in 1965 spreekt een Weense rechtbank hem vrij, al erkent ze dat hij twee moorden heeft gepleegd (!). Later zal het Oostenrijkse Hooggerechtshof dat vonnis nietig verklaren, maar tot een nieuw proces komt het nooit.

Een parlementaire onderzoekscommissie brengt aan het licht dat België nalatig is geweest in het doorspelen van informatie over Verbelens oorlogsverleden aan Wenen. Verbelen verkeert intussen openlijk in Oostenrijkse neonazikringen. Hij publiceert ook detective- en spionageromans. Robert Verbelen overlijdt in 1990 in de Oostenrijkse hoofdstad.

Hendrik Elias, de man die niet wilde meedoen met de Landsleiding, krijgt in 1951 gratie van de Belgische regent, prins Karel. Hij moet levenslang zitten, maar komt om gezondheidsredenen vrij in 1959. Van 1963 tot ’65 verschijnt zijn Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte. Na zijn dood in 1973 ziet men af van de uitgave van het manuscript Het Vlaams-nationalisme tijden de Tweede Wereldoorlog. De historicus Albert De Jonghe heeft immers na een voorpublicatie aangetoond dat Elias soms een loopje neemt met de realiteit.

Verschenen in Memo, nr. 1.

Literatuur – De mysterieuze toneelschrijver R.R. Graverson ontmaskerd.

“Onze ooren tuiten nog van het stormachtig applaus dat, dinsdagavond in den Nederlandschen Schouwburg, niet van de lucht was tijdens de opvoering van den ‘Ulenspiegel’ die Staf Bruggen [ … ] Vlaanderen heeft geschonken.” Dat schreef Spectator alias Adolf Herckenrath in 1931 na de opvoering van het toneelstuk Ulenspieqelvan R.R. Graverson door het Nationaal Vlaams Volkstoneel – Groep Staf Bruggen.

Staf Bruggen in een van zijn vele rollen.

“Zelden”, vervolgde Spectator, “hebben wij een zoo volledig samenvoelen beleefd tusschen spelers en publiek. Er werd gelachen, geschreid, gehuiverd en toegejuicht in de zaal als aan gene zijde van het voetlicht dat geen grens, geen afscheiding meer stelde. Dat was nu eens tooneel in zijn ware hoogste functie:  tooneel dat, zoowel door wat het bood als door de manier waarop het dat bood een stuk werkelijkheid is.”

Met Staf Bruggen als regisseur en met hemzelf in de hoofdrol trad het Gentse gezelschap met Ulenspiegel weldra ook op tijdens een “Groot-Nederlandsche avond” in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen in Den Haag, georganiseerd door de pas opgerichte Nationaal-Socialistische Beweging (NSB). Hierover werd uitvoerig bericht in het Antwerpse dagblad De Schelde.

In zijn boek Held voor alle werk. De vele gedaanten van Tijl Uilenspiegel (Antwerpen, 1998) vermeldt Marnix Beyen de opvoering van “een” Tijl Uilenspiegel van “ene R.R. Graverson” door het Volkstooneel van de DeVlag in 1942, een tekst die was “aangepast door Renaat Grassin”, en een opvoering in openlucht van hetzelfde stuk (maar dan zonder aanpassingen) door het concurrerende gezelschap van het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) op 11 juli 1942.

Beyen legt geen verband met het debuut van het Nationaal Vlaams Volkstooneel – Groep Staf Bruggen. Er wás ook geen R.R. Graverson. Herman Bruggen, de zoon van Staf, verklaarde in een interview met Luc Declercq in Knack van 14 juni 1972 dat Ulenspiegel “op één nacht geschreven [werd] door Renaat Verheyen, Renaat Grassin en Staf Bruggen”. Al op 20 juli 1950 noemde ’t PallieterkeVerheyen en Grassin als auteurs, zonder melding te maken van Bruggen.

Nederlands vertaling van Charles De Coster “Uilenspiegel”.

Renaat Grassin (19°0-1964), in de naoorlogse jaren vooral bekend van zijn radiopersonage ’t Ketje, speelde bij het door de DeVlag opgerichte Volkstooneel. Na de Bevrijding werd hij veroordeeld als medewerker van Zender Brussel. De jong gestorven Renaat Verheyen (19°4-193°) werd in 1923-1924 ontdekt door Anton van de Velde en Wies Moens en kwam bij het theater. Tijdens zijn legerdienst in Duitsland zag hij producties van Max Reinhardt, onder andere Dr. Faustus van Christopher Marlowe. ln 1930 zette hij op zijn beurt een opzienbarende Faustus op de planken. Als dandy gekleed vertolkte hij de rol van de duivel Mephistopheles.

Meteen is de naam R.R. Graverson opgehelderd: “Gra” en “ver” zijn resp. de eerste lettergreep van de naam van twee van de auteurs. Waar de “son” vandaan komt, is onduidelijk. De dubbele R brengt de twee Renaten in beeld. Grassin herschreef dus een tekst die minstens voor een derde van zijn hand was.

In 1940 werd Staf Bruggen directeur van de Gentse KNS. Na de Bevrijding werd hij ontslagen. Karel Vanhaesebrouck schrijft hierover in zijn verhandeling Schouwburgleven en culturele collaboratie in Gent tijdens de Tweede Wereldoorlog(UIA, 2001): “Niet wegens zijn schouwburgpolitiek, maar vooral wegens de activiteiten van zijn zoon Herman Bruggen werd de KNS-directeur een mikpunt van de repressie. In de zomer van 1940 ging zoon Herman samen met SS-Hauptsturmführer Leib in Vlaanderen op zoek naar Vlaamse Waffen-SS-vrijwilligers en kandidaat-leiders voor de Algemene SS-Vlaanderen.” De auteur voegt eraan toe dat Herman Bruggen “naar eigen zeggen” ook enige tijd aan het Oostfront verbleef.

Herman Bruggen, medio jaren 1960.

Op 25 juni 1950 ging de Toneelgroep Herman Bruggen van start. De toen 28-jarige Herman Bruggen zei aan het persagentschap Belga:

“Zonder te willen teren op de faam van het Vlaamse Volkstoneel [ … ] zal de nieuwe groep nochtans trachten de traditie er van voort te zetten. Zij zal zich vooral tot de jeugd en de massa richten om het voor het toneel verloren gegane publiek terug te winnen. In het zomerseizoen zal hiertoe een ruim gebruik worden gemaakt van openluchttoneel.

Tot het ensemble behoorden Tilly van Speybroeck (Bruggens moeder), Dolf Denis, Piet van der Auwera, Jos Speelthoorn en anderen. Het debuteerde in Maaseik met … Ulenspiegel van R.R. Graverson. Herman Bruggen zelf speelde de titelrol. Er waren 800 toeschouwers.ln De Standaard van 30 juni 1950 schreef “Limburger”:   “De maiden-opvoering door de Groep Herman Bruggen in het openlucht-theater van Sint Jansberg te Maaseik mag zeker meer dan een belofte genoemd worden.”

Zonder twijfel greep Herman Bruggen terug naar de tekst van UIenspiegel uit 1931. Zijn troep speelde het stuk zeker tot 1960. De mening van de (weinige) recensenten klinkt overwegend negatief. ‘Voor de groep Herman Bruggen heeft de tijd dertig jaar stil gestaan’, schreef Het Handelsblad op 13 juni 1955 naar aanleiding van een U1enspiegel-vertoning in een vrije school ergens te lande.

Op 20 juli 1950 meldde ’t Pallieterke dat “soortgelijk strijd-theater romantisme in onze bitter-realistische tijd [ … ] past als een bolhoed op een bruidskieed’. ‘Jan’, de theaterrecensent van het blad, maakte zich op 24 mei 1956 druk over ‘tafelspringer’ Herman Bruggen die hij verweet ‘te pas en te onpas met de naam Bruggen [te] schermen”. Na het zien van een Ulenspiegeltijdens de Uilenspiegelfeesten in Oedelem schreef Jan op 11 augustus 1960 dat Bruggen slechts de “gaven van een artistieke charlatan” bezat.

“Ulenspiegel” door het Volkstooneel van de DeVlag (bron: Marnix Beyen, DBNL).

Dat Ulenspiegel anno 1950 al een verouderde voorstelling was, spreekt vanzelf. Qua repertoire leunde de Groep Herman Bruggen sterk aan bij het Nationaal Vlaams Volkstooneel – Groep Staf Bruggen. De kans lijkt groot dat Herman Bruggen, die geen formele toneelopleiding genoot, ook als regisseur in de voetsporen van zijn vader liep.

UIenspiegel is een “expressionistisch” stuk zonder traditionele bedrijven of scènes en met symbolische personages. Een uitgewerkte dramatische handeling is er niet; het geheel baadt in een poëtische sfeer en de figuren oreren in een ietwat onbeholpen, maar gezwollen taal.

Tijl treedt op als de profetische “verlosser” van een verdrukt Vlaanderen. De verdrukkers zijn – daarin volgde  “Graverson” Uilenspiegels beroemde vader Charles de Coster – Karel V en Filips II. Zij zuigen het land uit en leggen de gewetensvrijheid aan banden. Aan de godsdiensttwisten van de iëde eeuw als zodanig wordt nauwelijks gerefereerd, allicht om het overwegend katholieke publiek niet voor het hoofd te stoten. De Beeldenstorm schrijven de auteurs toe aan provocateurs in dienst van Spanje (!) en Tijl richt een lange, zoetsappige monoloog tot Onze-Lieve-Vrouw. In de tweede helft van het stuk gaat alles opeens snel. “Graverson” laat sympathie voor de Groot-Nederlandse gedachte blijken: Willem van Oranje komt Vlaanderen bevrijden. Tamelijk onhandig snijden de schrijvers het opportunisme van Vlamingen aan die zich laten “omkopen” met benoemingen (door de Belgische staat, die echter niet bij name wordt genoemd). Ook het franskiljonisme krijgt een veeg uit de pan, maar veel aandacht wordt er niet aan besteed. Tenslotte sterft Tijl, waarna hij verrijst en Vlaanderen een betere toekomst voorspelt.

Herman Bruggen, nogmaals.

Ulenspiegel ontwikkelt geen idee. Het stuk speelt in op emoties en opinies die reeds aanwezig zijn bij het publiek. De auteurs zetten een aantal min of meer vertrouwde voorstellingen en clichés op een rij. Grassin, Verheyen en Bruggen schreven met Ulenspiegel een bizar spel dat inzicht biedt in het zelfbeeld van de Vlaamse rechterzijde anno 1931 en later. Het gaat om propaganda, maar dan wel zo vaag dat de toeschouwer ze kon zien als bevestiging van zijn eigen frustraties of verlangens. Dat is meteen de reden waarom zowel het VNV als de SS Ulenspiegel konden gebruiken en waarom het stuk ook na de oorlog nog twintig jaar overleefde.

Verschenen in Zuurvrij, nr. 17, december 2009.