[Literatuur] – De slechte vrienden van Jet Jorssen.

Na de dood van haar echtgenoot Karel De Cat in 2005 kwam het Letterenhuis in het bezit van het archief van de Vlaamse schrijfster Jet Jorssen (1919-1990). Dat gebeurde door bemiddeling van prozaschrijver Willy De Bleser (1934-2010). De correspondentie van Jorssen belicht haar literaire en journalistieke activiteit en haar politieke contacten en sympathieën.

In 1973 neemt Jorssen deel aan de tweejaarlijkse Literaire Reinaertprijs van de uitgeverij DAP-Reinaertuitgaven. Dat kantoren van de uitgeverij “van de Christelijke arbeidersbeweging” zijn gevestigd in het Oost-Vlaamse Zele. Jorssens manuscript draagt de titel Och, Siemenis kinderen. Dat is een Antwerpse uitroep, waarmee men uitdrukking geeft aan verwondering of medelijden. Het boek is een familiekroniek die begint in de 19de eeuw.

Brood

De jury die de roman beoordeelt, bestaat uit drie personeelsleden van de uitgeverij en de literatuurhistoricus prof. R.F. Lissens (1912), de recensent Paul Hardy (1908-1977) en de dichter Hubert Van Herreweghen (1920). Dat zij Och, Siemeniskinderen niet bekronen, is niet zo verwonderlijk. Het gaat om een traditionele, niet bijzonder goed geschreven roman zonder veel literaire ambities. Toch ziet uitgever Antoon Van Acker er wel brood in. Hij wil Och Siemeniskinderen “mits inkorting van bepaalde passages en een beter slot” uitgeven.

 Nog voor de roman naar de drukker gaat, ontvangt de uitgever het vervolg, maar daarover wil Van Acker pas praten wanneer blijkt dat deel 1 “in de smaak van het publiek is gevallen.”

De 6.000 exemplaren van Och, Siemeniskinderen komen in september 1974 van de pers, mooi op tijd voor de Boekenbeurs. Ondanks zijn aanvankelijke reserves wisselen Jorssen en de uitgever van gedachten over een nieuw eerste hoofdstuk voor het vervolg, waarvoor het “fondscomité” de titel Wat nu, Sinjoor? bedenkt.

Huidige vorm

Op 5 september 1975 krijgt de schrijfster haar presentexemplaren. Intussen heeft ze de DAP-Reinaert Uitgaven het manuscript van Tegenstoom bezorgd, het derde deel van wat dus een trilogie blijkt te zijn.

Van Acker schrijft op 10 september dat Tegenstroom “in zijn huidige vorm” niet geschikt is voor publicatie. Tegelijk deelt hij mee dat Wat nu, Sinjoor? Wordt opgenomen in de Reinaert Romanreeks 1976-1977.

Voor een tweede beoordeling van Tegenstroom roept de uitgever de hulp in van een “externe” lector die geen lid is van de jury van de Literaire Reinaertprijzen 1975. Het gaat om Rik Clement. Diens leesrapport is niet bewaard gebleven, maar het luidt negatief: het manuscript kan niet bij de uitgeverij verschijnen.

Het probleem bestaat erin dat Jorssen zich erg positief uitlaat over de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dat is niet verwonderlijk: de schrijfster wordt vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog lid van de rechtse Dietsch Opvoedkundige Beweging van de jonge leraar Bert Van Boghout (1916-2003).

Vrouwen in Vlaanderen schrijven nu

Tijdens de bezetting leidt zij de meisjesafdeling van de Vlaamsche Jeugd; daarna geeft ze les aan de Vlaamsche School in Antwerpen, die gesteund wordt door de Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap (DeVlag). Deze laatste organisatie leunt aan bij de SS. Jorssen begeleidt ook vakanties die de DeVlag voor de kinderen van sympathisanten organiseert in Duitsland (Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, deel II, pp. 1594-1595).

De weigering van de uitgeverij om haar boek uit te geven, leidt niet tot een definitieve breuk met Jorssen. Ze werkt nog mee aan de bundel Vrouwen in Vlaanderen schrijven nu die in 1977 van de pers komt. Hij bevat verhalen van oudere en jongere schrijfsters die zowat het hele ideologische en literaire spectrum vertegenwoordigen.

Toch tilt Jorssen zwaar aan de beoordeling van Clement. Zijzelf en recensenten, onder wie Gaston Claes (1917-1988) van Gazet van Antwerpen, vinden haar relaas over collaboratie en repressie “objectief”, schrijft ze aan Antoon Van Acker.

Nog meer gebelgd is de schrijfster over het oordeel van andere lectoren die van literaire “minder-waarde” hebben gewaagd. Ze moeten “op zijn minst bevooroordeeld geweest zijn,” meldt Jorssen op 30 maart 1977 aan de uitgever. Hoe is het mogelijk, vraagt zij zich af, dat ze spreken van een “gemis aan epische sterkte” in een roman “van zulk allure, waar zulk een vaart in zit, dat de lezers geboeid worden van de eerste tot de laatste letter”?

Roerdomp

Jorssen slaagt erin het derde deel van haar trilogie onder te brengen bij de kleine uitgeverij De Roerdomp van Joris Lombaerts (1936-1991). Het boek krijgt de definitieve titel En toch, Brabo. Lang duurt het niet voor Lombaerts eraan denkt de drie delen samen in één band op de markt te brengen. Jorssen vraagt Van Acker als uitgever van de eerste twee of hij daarmee instemt. Maar de voorwaarden van de DAP-Reinaert Uitgaven blijken van dien aard dat De Roerdomp maar één druk van de volledige trilogie kan brengen.

“U hebt mij onnoemelijk veel last en leed bezorgd met uw beslissing,” schrijft Jorssen op 12 oktober 1977 aan Van Acker. “Ik lijd al vele maanden aan een zware depressie als gevolg van uw besluit. […] Ik vraag u dringend mij zoiets niet aan te doen en de rechten van de twee delen over te maken aan de Roerdomp.” Blijkbaar doet Van Acker dat ook, want op 9 november dankt de schrijfster hem voor zijn “welwillendheid om de rechten van mijn twee romans […] af te staan.”

Ilse Carola Salm

Jorssens “objectiviteit” bij de beschrijving van collaboratie en repressie is twijfelachtig. Terwijl de schrijfster aan de oppervlakte een normaal leven leidt – ze geeft jarenlang les in het vrij onderwijs, werkt bijna twintig jaar (van 1965 tot 1993) als agony aunt mee aan het populaire weekblad Zie Magazine en is bijv. lid van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen – onderhoudt ze de allerbeste relaties met extreemrechts.

Vanaf de tweede helft van de jaren 1970 heeft Jorssen opnieuw epistolair contact met de kleurrijke Van Boghout. Die ligt na zijn gevangenisstraf wegens militaire collaboratie in de jaren 1950 mee aan de basis van de organisatie Were Di. Hij publiceert geregeld in het radicaal nationalistische tijdschriftje Dietsland-Europa dat hij verspreidt via zijn krantenwinkel tegenover het Antwerpse Noorderterras. Van Boghout is ook betrokken bij de oprichting van het Vlaams Blok. (NEVB, deel I, p. 533-534) Were Dit zal in 1987 Jorssens autobiografische geschrift Vlucht en Repressie uitgeven.

Flandernfahrten

De schrijfster correspondeert intussen ook met de Duitse publiciste Ilse Carola Salm (1911-2007). In reguliere naslagwerken is over Salm (nog) niets te vinden. Duitse websites signaleren dat zij tijdens de Tweede Wereldoorlog bestuurslid is van de nazistische Bund deutscher mädel. Zodra dat na de nederlaag in 1945 opnieuw mogelijk wordt, ontwikkelt Salm activiteiten in zowat alle geledingen van Duits extreemrechts – van een steunfonds voor oud-leden van de Waffen-SS tot de jeugdorganisatie van de NPD.

Ze publiceert artikelen in blaadjes als Deutschen Stimme, Nation & Europa en Deutschland in Geschichte und Gegenwart. Bovendien verzorgt ze de relaties met de Vlaamse geestverwanten. Zo organiseert ze een jaarlijks groepsbezoek aan de Ijzerbedevaart en onderhoudt ze contacten met de organisatie Voorpost. Een en ander wordt bevestigd door haar correspondentie met Jet Jorssen.

Jorssen en Salm leren elkaar kennen in de jaren 1980. Uit de brieven van Salm blijkt dat ze elkaar tijdens Salms jaarlijkse Flandernfahrten (met als hoogtepunt de Ijzerbedevaart) in het restaurant De Mutsaert in Grobbendonk ontmoeten. Daar worden informele bijeenkomsten belegd, waarbij o.a. de dichter Marcel Beerten (1919-2004) en de bekende collaborateur Ward Hermans (1897-1992) aanwezig zijn. In 1987 leest Beerten er zijn gedicht Vrouw Griese voor. Aan Jorssen vraagt Salm om Moeders voor de ruit van Blanka Gyselen (1909-1959) te declameren.

Geen geld

Salm brengt Jorssen op de hoogte van haar werk aan de vertalingen van een boek van Ward Hermans en een pamflet van Van Boghout. De Duitse overweegt ook een vertaling van Jorssens roman Vrouwen aan het front over Vlaamse verpleegsters aan het Oostfront en in Duitsland, maar daarvoor heeft de uitgever geen geld.

Uit de correspondentie van Jet Jorssen blijkt dat ze ook causerieën houdt in uiterst rechtse kringen en bijdragen levert aan dito publicaties (Were di, Voorpost, VNJ, enz.).

Ondanks zijn bescheiden omvang, werpt het archief-Jet Jorssen een verhelderend licht op het min of meer clandestiene voortbestaan van het extreemrechtse gedachtegoed in Vlaanderen. Het lijkt er trouwens op dat de betrokkenheid van de schrijfster opnieuw toenam in een periode toen linkse thema’s als abortus, feminisme, seksuele ontvoogding, ontwapening e.d. hoog op de agenda van de media stonden.