Geschiedenis – Olympische plantrekkerij. De Antwerpse Spelen van 1920.

“Wij hebben gezien die schaar kortgerokte hemelsch blauwe juffers uit Amerika, Denemarken, Zweden met hun waaiende haren en bloote armen, veel schooner dan de godinnen onzer tafereelen op doek of in marmer.” Dat schrijft de extatische journalist Leon Ramault in Sportwereld na de opening van de Olympische zomerspelen op zaterdag 14 augustus 1920 in het Antwerpse Beerschotstadion.

Ramault vergeet te zeggen dat van de 2.668 atleten – een andere bron gewaagt van 4.353 deelnemers – maar 64 vrouwen zijn. Die mogen alleen schaatsen, tennissen en zwemmen. De journalist besteedt ook geen aandacht aan de bedenkelijke financiële vooruitzichten van de eerste naoorlogse Olympische Spelen. Hij gaat tenslotte niet in op de afwezigheid van atleten uit het overwonnen Duitsland, Oostenrijk – Hongarije en Turkije of op het feit dat sportlui uit de jonge Sovjet-Unie evenmin welkom zijn.

De verwachtingen in Antwerpen zijn hooggespannen. Het Internationaal Olympisch Comité van de Franse baron Pierre de Coubertin heeft de stad gekozen om eer te bewijzen aan het kleine, maar dappere België. Gallant little Belgium heeft in de donkere oorlogsjaren meer dan zijn plicht gedaan. Andere kandidaten voor de Spelen waren Boedapest in het vijandige Oostenrijk – Hongarije en Amsterdam in het neutrale Nederland. Na de geallieerde overwinning kunnen zij geen aanspraak maken op zo’n schouderklopje.

Lobbywerk

Het Antwerpse lobbywerk is overigens lang voor het uitbreken van de oorlog van start gegaan. In 1912 is de kandidatuur van België voor de organisatie van de Spelen van 1920 officieel voorgedragen aan het IOC. Op 9 augustus 1913 richten vooraanstaande figuren uit de havenstad – velen hebben bindingen met de in 1890 opgerichte Royal Beerschot Athletic Club – een Comité provisoire of Voorlopig Comité op. Dat verzoekt het Belgisch Olympisch Comité (BOC) de Antwerpse kandidatuur in te dienen bij het IOC. Een maand later komt De Coubertin in eigen persoon op bezoek in de Scheldestad. Hij bezoekt het stadium van de voetbalploeg van Het Kiel en luistert aandachtig naar de plannen die men ontvouwt. De (financiële) beloften die hij krijgt, hebben alvast voor gevolg dat de Spelen zeker niet in Brussel gehouden worden.

Het Voorlopig Comité publiceert een prestigieuze brochure van meer dan honderd bladzijden met als titel Aurons-nous la VIIe Olympiade à Anvers en 1920? (“Krijgen wij in Antwerpen in 1920 de VIIde Olympische Spelen?”). Het boekwerk bevat de portretten van alle betrokkenen, de plannen voor het stadion en een schaamteloze lofzang op Antwerpen, zijn monumenten en zijn kunstschatten. Er wordt een miljoen (!) exemplaren van gedrukt.

De regering, het gemeentebestuur en de provincie zeggen hun medewerking toe. De Belgische Staat zal vlakbij het stadion een nieuwe weg van Antwerpen naar de hoofdstad aanleggen. En er komen, dat spreekt, een Olympisch zwembad en een roeibaan. Maar wanneer een Belgische delegatie in 1914 vol verwachting arriveert in Parijs, blijkt het IOC de beslissing toch nog voor zich uit te schuiven.

Eerste Wereldoorlog

Theoretisch moeten de zesde moderne Olympische Spelen in 1916 plaatsvinden in Berlijn. Maar dan is de Eerste Wereldoorlog al twee jaar bezig en het feest gaat niet door. Ondanks het wapengekletter is er even sprake van de kandidatuur van het Franse Lyon als inrichter van de eerste naoorlogse spelen, maar Belgen en Fransen beloven uiteindelijk elkaar niet in de wielen te rijden. De Olympische overheden besluiten alvast te doen alsof de Berlijnse Spelen wèel zijn betwist en zullen Antwerpen het rugnummer zeven geven.

Vlak na de wapenstilstand van november 1918 verzoekt De Coubertin de Belgische regering om de spelen van 1920 of 1924 te organiseren. Er zijn nogal wat twijfels aan de haalbaarheid van 1920 – België ligt half in puin, de economie is ontregeld en de inflatie scheert hoge toppen. Maar de eerste minister, gouverneur Gaston van de Werve de Schilde en burgemeester Jan De Vos willen van geen wijken weten. Enige grootheidswaan is de Scheldestad nooit vreemd geweest. Op 5 april 1919, nauwelijks zestien maand voor de openingsceremonie moet plaatsvinden, wordt de Antwerpen officieel aangeduid als gaststad van de Spelen.

Tekort

Men raamt de kosten voor de organisatie op 3.700.000 frank. De staat betaalt daarvan anderhalf miljoen. De stad Antwerpen legt 800.000 frank op tafel en de provincie een kwart van dat laatste bedrag. Ook Brussel doet mee, ongetwijfeld met veel tegenzin omdat het zelf niet de hoofdrol mag spelen. De hoofdstad van het koninkrijk hoest trouwens maar 10.000 frank op. Nog voor de Spelen van start gaan, is er dus een tekort van een miljoen.

Dat miljoen moet van het Voorlopig Comité komen. Precies door dat geld in het vooruitzicht te stellen, heeft het clubje Antwerpse aristocraten, havenbaronnen en diamanthandelaars de laatste weerstanden tegen de organisatie van de Spelen overwonnen. Maar zij blijken opeens weinig of niets van sport te begrijpen en nog minder van de organisatie van een grootschalig evenement als de Spelen en uiteindelijk zijn ze enkel bereid het geld aan het B.O.C. te lenen – tegen vier procent interest, en met de belofte dat ze zullen delen in eventuele winst.

De scheiding van kerk en staat ten spijt, begint het feest op 14 augustus met een plechtige dienst in de kathedraal. Kardinaal Mercier, symbool van het vaderlandslievend verzet tegen de Duitse bezetter, gaat daarin voor. Sport, zegt Mercier, heeft bijdragen tot de prestaties van de soldaten op het slagveld. Voortaan zal ze echter in het teken van de vrede staan.

Beerschotstadion

Architecten Fernand de Montigny en L. Somers hebben het Beerschotstadion voorzien van een monumentale poort voor de entree van de atleten en een toren voor de Olympische vlag. Ze hebben een tribune met 4.000 zitplaatsen gebouwd en een atletiekpiste van 389 meter aangelegd (en geen 400 meter, wat de homologatie van het wereldrecord 400 meter horden zal bemoeilijken). Zeker bij slecht weer blijkt dat de piste van slechte kwaliteit is, ondanks de goede reputatie van de Londense aannemer.

De werken zijn klaar sinds 30 mei. Enkele weken eerder is koning Albert I “incognito” op bezoek geweest om de vorderingen gade te slaan. De Coubertin gewaagt in verband met de snelle voltooiing van de infrastructuur van een mirakel, dat te danken is aan de “plantrekkerij” van de Belgen.

In plaats van het geraamde miljoen, kost de aanpassing van het stadion uiteindelijk meer dan het dubbel. De inhuldiging wordt gevierd met een turndemonstratie door zowat alle Antwerpse gymnastiekverenigingen en de uitvoering van de cantate De Genius des Vaderlands van componist Peter Benoit (1834-1901), de legendarische stichter van het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium.

Een projectontwikkelaar staat de terreinen om het stadion tijdelijk af aan de inrichters. Inderhaast aangeplant groen en allerlei versieringen doen de Olympische zone van 5 hectare groter lijken dan ze eigenlijk is.

Om 13.45 arriveren koning Albert I en koningin Elizabeth met hun zoontjes Leopold en Karel en dochter Marie-José in het stationnetje dat speciaal is gebouwd op de lijn Brussel – Antwerpen. Vandaar lopen zij langs wat later de VIIde Olympiadelaan heet naar het stadion. Mercier is ook hier van de partij. Het weer zit mee: 14 augustus is een van de mooiste dagen van de verder regenachtige zomer.

Meer hoge hoeden dan petten

In het stadion zijn veel hoge hoeden te zien, maar weinig petten. Het volk loopt niet warm voor de mondaine spelen. De tickets zijn duur: drie frank voor een staanplaats en tien frank voor een zitplaats op de tribune. Dat is meer dan arbeiders of bedienden zich kunnen permitteren. Bovendien heeft niemand vrijaf gekregen – op zaterdag wordt in 1920 nog gewerkt – om de plechtigheid bij te wonen. Naar verluidt geeft zelfs de koning lucht aan zijn teleurstelling over de geringe opkomst.

Militairen paraderen; De Coubertin begeleidt de vorsten naar hun loge; een Zweeds koor zingt, begeleid door koperblazers, de Brabançonne. Dan begint het defilé van de delegaties van de 29 deelnemende landen. De Amerikaanse afvaardiging telt dertig vrouwen. Aan een Nederlandse correspondent vallen onder meer de “sluwe oogjes” van de Japanners op. Tot de Belgische ploeg behoort de bekende Antwerpse turner Cuperus die zich in woord en geschrift verdienstelijk maakt als propagandist van de gymnastiek.

De voorzitter van de B.O.I.C., graaf De Baillet-Latour, vraagt de koning – allemaal in het Frans, wel te verstaan – om de Spelen te openen. Wat Albert, de koning ridder, prompt doet, in het Nederlands nota bene. Er weerklinken zeven kanonschoten en soldaten openen manden waaruit witte duiven opvliegen. De Antwerpse dirigent Flor Alpaerts leidt een koor dat het bekende Vlaamse liet Naar wijd en zijd zingt – de tweede toegeving aan de Vlamingen tijdens het openingsfeest.

Olympische vlag

Victor Boin (1886-1974) legt als eerste deelnemer ooit de Olympische eed af: “Wij zweren dat wij ons op de Olympische Spelen aanbieden als loyale tegenstanders, met eerbied voor de uitgevaardigde reglementen en in een geest van ware sportiviteit, tot eer van ons land en tot glorie van de sport”.

Boin is een typische gentleman amateur. Op de vorige edities van de spelen in 1908 en 1912 behoort hij tot het succesrijke Belgische waterpoloteam. In Antwerpen zal hij als schermer een medaille behalen.

Een andere primeur bestaat in het hijsen van de Olympische vlag met vijf ringen. Die is in Antwerpen voor de allereerste keer te zien. De ringen symboliseren de vijf werelddelen. Pierre de Coubertin heeft de vlag zelf ontworpen op basis van een oud-Grieks motief (dat uiteraard een andere betekenis heeft).

“Waar honderden Amerikanen, Zweden, Noren Finnen enz. met hun atleten zijn meegekomen om gestadig door kreten en toejuichingen hun moraal hoog en gezond te houden,” schrijft de Antwerpse liberale krant De Nieuwe Gazet, “moesten wij tegen wil en dank de droeve vaststelling doen dat vlagjes van alle landen van de wereld talrijk in de knoopsgaten prijkten en de Belgische ver in de minderheid waren […]. Die onverschilligheid der anders zo sportminnende Belgische massa is een onvermijdelijk gevolg van de onvoldoende wijze waarop hier aan lichamelijke oefening wordt gedaan.”

Sport staat boven de politiek, daar is iedereen het over eens. Maar Duitsers, Oostenrijkers en Turken mogen niet meedoen. Ook De Coubertin vindt dat ze straf verdienen, maar omdat dit niet zou leiden tot een onherstelbare breuk in zijn IOC laat de Franse baron aan de Belgen over te inviteren wie ze wilden.

In werkelijkheid zijn de Spelen lang vòòr de officiële opening van start gegaan. De eerste Olympische wedstrijd is immers de ijshockeymatch Zweden-België op 23 april, gevolgd door de schaatscompetitie. Als decor hebben ze het Palais de Glace of IJspaleis, een omgebouwde rolschaatspiste aan de Henri Van Heurckstraat.

Ratten

Antwerpen staat zelf in voor de aanleg van een Olympisch zwembad. Het gaat om een zone die is afgebakend in de brede gracht van de versterkingen om de stad, de Brialmontvesting, ter hoogte van de Wezenberg. Het geheel omvat een honderd meter lang bad, een springtoren, een clubhuis en een kleiner bad voor het waterpolo.

De meningen over het “Nautisch Stadion” lopen uiteen. De Amerikaanse en Australische zwemmers zijn niet te spreken over het koude, donkere water. Andere deelnemers klagen over de ratten die “mee zwemmen”. De Antwerpenaars supporteren voor de broers Gérard en Maurice Blitz die deel uitmaken van het nationale waterpoloteam. Ze stromen in grote getale toe voor de finale tussen België en Groot-Brittannië. Luid protest klinkt wanneer de Zweedse scheidsrechter het “opneemt” voor de Britten. Na haar 3-2 overwinning moeten soldaten de Engelsen ploeg beschermen tegen de woede van de ontgoochelde Belgische supporters.

Minder fel gaat het eraan toe op de Garden City Wielerpiste die in Wilrijk is gebouwd. De kritische Belgen, gewend als ze zijn aan de prestaties van beroepsrenners, lopen niet warm voor de wedstrijden van Olympische amateurs. De “velodroom” biedt plaats aan 14.000 toeschouwers, maar tijdens de Olympische wedstrijden dagen er nauwelijks vijfhonderd op. Net vòòr de spelen is daar trouwens het veel spannender wereldkampioenschap gereden.

“Beest-verzorgers”

De worstel- en bokswedstrijden kennen evenmin het verhoopte succes. Plaatselijke beroemdheden als Laurent Garstmans of Jef de Paus mogen niet meedoen omdat het beroepssporters zijn. Bovendien vinden de wedstrijden plaats in de kleine feestzaal van de Koninklijke Maatschappij voor Dierkunde aan het Astridplein. Een enkele keer komt er meer publiek opdagen dan verwacht en moeten de “beest-verzorgers” (dixit een krant) van de nabije Dierentuin de menigte tegenhouden.

Roeien gebeurt op de Willebroekse vaart in Brussel. Daar worden in het stadion van St.-Gilles ook voetbalwedstrijden gespeeld (net zoals op dat van AAG Gent in de Arteveldestad). Voor zeilwedstrijden en polo moet het publiek naar Oostende.

Van zoiets als een Olympisch Dorp is in 1920 geen sprake. De Nederlandse voetbalploeg verblijft op de Hollandia, een boot die voor anker ligt in de Schelde. De spelers hebben niet genoeg ruimte. Ze bedrinken zich en schoppen keet, ook wanneer ze op stap gaan in de beruchte havenbuurt. De Amerikaanse atleten krijgen dan weer onderdak in de stadsschool aan de Oudaan (het is zomervakantie en er zijn geen leerlingen). Ze klagen over het gebrek aan privacy en het koude water uit de douches. Ook de harde bedden en de met stro gevulde hoofdkussens moeten het ontgelden.

Formolgeur

Dat een aantal Amerikanen zo fel reageert, heeft ook de maken dat ze de overtocht naar Europa gemaakt hebben aan boord van de Princess Matoika, een schip dat tijdens de oorlog diende om de lichamen van gesneuvelde soldaten te repatriëren. Aan boord hangt een allesdoordringende geur van formol en op alle dekken lopen ratten rond.

De Amerikaanse vrouwen vergaat het gelukkig beter in het huis van de Young Women’s Christian Association (YWCA) aan de Paleisstraat. De Zweden zijn echter zo ontevreden over de leefomstandigheden in de school op Het Kiel waar ze logeren dat sommigen eruit trekken en op eigen kosten een hotelkamer in de stad huren. Omdat hun geld zo veel sneller opraakt dan voorzien, moeten ze voor het einde van de Spelen de terugreis aanvatten. De Noren en de Egyptenaren blijven braaf waar ze zijn.

De atletiekwedstrijden in het Olympisch stadion kunnen maar op een geringe belangstelling rekenen. De Antwerpse sportliefhebber is niet vertrouwd met deze weinig volkse sporttak. Door de band worden op de Spelen ook niet veel buitengewone prestaties neergezet – heel wat mogelijke topsporters zijn tijdens de oorlog gesneuveld.

Het opmerkelijkste Olympisch debuut is dat van de 22-jarige Fin Paavo Nurmi, die op termijn zal uitgroeien tot een van de succesrijkste Olympische atleten aller tijden. Bij de vijfduizend meter moet Nurmi het echter afleggen tegen de Fransman Guillemot. Guillmemot is nog maar pas hersteld van de gasvergiftiging die hij aan het front heeft opgelopen. Hij heeft in de oorlog 43 dagen in de vuurlijn gestaan en zijn hart zit aan de rechterkant.

Belgische medailles

Maar in het veldlopen en op de tienduizend meter behaalt Nurmi goud. Hij gaat uiteindelijk met vier gouden en een zilveren medaille naar huis. Later neemt hij nog deel aan de Spelen in Parijs (1924) en Amsterdam (1928).

Voor het voetbal blijken veel Antwerpenaars tòch bereid om vier frank neer te tellen. Vooral de balfinale tussen België en Tsjecho-Slowakije brengt veel volk op de been. Vijf minuten voor de rust stuurt de scheidsrechter een Tsjechische speler van het veld omdat hij de Belg Coppée heeft doen struikelen. Daarop vertrekken ook zijn verontwaardigde ploegmaats. De tussenstand (2 voor de Belgen, 0 voor de Tsjechoslowaken) wordt meteen de eindstand.

In totaal behaalt België dertien gouden, twaalf zilveren en elf bronzen medailles – een prestatie die het nooit meer overtreft.

Antwerpen gaat prat op zijn zelfbedachte bijnaam “stad der stoeten”. Drie opeenvolgende zondagen in augustus gaat de traditionele Ommegang uit met de Reus, de Reuzin, de walvis en de drie dolfijnen die voor de gelegenheid zijn opgelapt. Tijdens het hevige onweer dat op 22 augustus losbreekt, waait het hoofd van de Reus af.

Rubenskantate

Op 12 september is het feest voorbij. Tijdens de slotplechtigheid spreekt Pierre de Coubertin eens te meer een gloedvolle rede uit. De Olympische vlag wordt gestreken en na de nodige bazuinstoten en kanonschoten volgt een uitvoering van de Rubenskantate van Benoit, eens te meer gedirigeerd door Flor Alpaerts.

De Antwerpse spelen eindigen met een aanzienlijk deficit, dat zelfs tot het failliet van het BOC leidt. Wat echter vooral opvalt, is dat de Olympische kermis weinig sporen nalaat in de collectieve herinnering. De straten die na het einde van de spelen in de omgeving van het Beerschotstadion worden aangelegd, krijgen namen als Polo-, Atletiek-, Schijfwerpers- en Atletenstraat. Maar daar blijft het bij. Op de terreinen van de Garden City Wielerbaan verrijst na enige tijd inderdaad een… tuinwijk. Nadat de vestinggracht plaatsmaakt voor de ringweg, wordt een nieuw zwembad Wezenberg gebouwd, maar weinig Antwerpenaars beseffen dat het om een indirect spoor van “hun” Olympische Spelen van 1920 gaat…

Literatuur – Vuile manieren in Vlaamsche Arbeid. Karel Van den Oever wordt het slachtoffer van een mystificatie.

In het voorjaar van 1910 valt een omslag in de brievenbus van het fraaie art nouveauhuis van advocaat Jozef Muls (1882-1961) aan het Antwerpse Vleminckveld. Muls, die na de Eerste Wereldoorlog zijn praktijk opgeeft om zich aan de kunstgeschiedenis te wijden, is de oprichter van het katholieke en flamingante literaire tijdschrift Vlaamsche Arbeid. Zijn adres is ook dat van de redactie.

Huis van Jozef Muls aan het Vleminckveld (foto Jan Lampo).

Muls vertrouwt  de omslag toe aan redactiesecretaris Karel Van den Oever (1879-1926). De dichter Van den Oever woont enkele honderden meter verder, aan de Steenhouwersvest. Daar runt hij met zijn twee, eveneens ongehuwde zussen, een textielwinkel. Van den Oever, die zich na de oorlog tot het expressionisme zal bekeren, werkt op dat ogenblik aan een bundel die in neo-renaissancistische verzen het Antwerpen van de 16de eeuw oproept. Van den Oever is een militant katholiek.

Karel Van den Oever (foto AMVC-Letterenhuis).

De inhoud van de omslag brengt de ietwat wereldvreemde dichter in verrukking. Het gaat om verzen van een jonge vrouw, Maria Broeckx, uit Nieuwkerken in het Waasland. Een Engels motto, ontleend aan Dante Gabriel Rosetti, gaat de verzen vooraf. Van den Oever kiest twee gedichten en laat ze, met het motto, verschijnen in het 7de nummer van de 5de jaargang 1909-1910 van Vlaamsche Arbeid. Vermoedelijk schrikken de vrienden van Van den Oever wanneer ze de jongste aflevering van hun blad ontvangen. Hun oncomfortabele geheim blijft niet lang geheim.

Huis van Jozef Muls, détail (foto Jan Lampo).

In zijn septembernummer pakt De Blauwvoet, “vrijzinnig letterkundig Orgaan van den Oud-leerlingenbond van School 14”, onder de kop Een schandaal!! uit met de waarheid over Maria Broeckx en haar gedichten. De Blauwvoet is een op veredeld krantenpapier gedrukt maandblad dat nog maar net is opgericht en waarvan de nummers 8 bladzijden beslaan. Het besteedt uitsluitend aandacht aan onderwerpen uit de literatuur en het theater. De samenstellers zijn oud-leerlingen van een Antwerpse stadsschool. Ze noemen zichzelf uitdrukkelijk “vrijzinnig”, d.w.z. niet-katholiek, on- of antikerks.

Medewerker “Sherlock Holmes” publiceert de enthousiaste brief die Van den Oever aan Maria Broeckx heeft gestuurd om de publicatie van haar gedichten aan te kondigen. Met geveinsde ernst meldt hij dat Van den Oever het motto niet begrepen heeft – anders had hij het niet gepubliceerd. De verzen “O, the prick, the prick, the lovely prick / O, I faint, I faint, I close my eyes,” betoogt hij verder, zijn niet van Rosetti.

Huis van Karel Van den Oever aan de Steenhouwersvest (foto Jan Lampo).

“Holmes” brengt ook aan het licht dat de gedichten van Maria Broeckx eigenlijk van de Nederlandse dichters W.G. van Nouhuys en van Marie Metz-Koning zijn – slechts enkele verzen werden van plaats veranderd. Ook dat heeft Van den Oever over het hoofd gezien…

“Wat bewijst dat nu?” vraagt de literaire detective zich af. Hij antwoordt zelf: “Dat geen enkele der redacteuren van Vl. arbeid de Nederlandsche letterkunde kent, geen enkele, zelfs niet de zeer Eerwaarde Heer Jozef De Cock, Hoogleraar en Kritikus.” Erger nog, het voorval bewijst dat “morgen gelijk welke ploert vrij kan plagiëeren en mits geringe wijziging, zijn afschrift kan in de letterwereld brengen, aangemoedigd […] door Vlaamsche Arbeid.” En, voegt hij eraan toe, “dat is een Schandaal, dat ieder rechtgeaard en weldenkend mensch afkeuren moet en tegenwerken.” Om zijn aantijgingen hard te maken, laat hij de gedichten van Maria Broeckx en de originelen van de Nederlandse dichters volgen.

Gedenkplaat voor Karel Van den Oever aan de gevel van zijn huis (foto Jan Lampo).

De geest is uit de fles. Muls en/of Van den Oever zijn, om verschillende redenen, even boos als “Sherlock Holmes”. Ze doen hun beklag bij de katholieke Antwerpse kranten. Het Handelsblad gewaagt op 9 september van “een ploertenstreek”, op het getouw gezet door “verbitterde schrijvelaars, die hunne meesterstukken niet konden geplaatst krijgen”. Vervolgens, aldus nog de krant, heeft een “nietig blaadje” van “overal afgedankte of weggeschopte ploerten” geprobeerd daar garen van te spinnen. Het echte schandaal, aldus “Fides”, is dat “vandaag op zulke rotheid in de letterkundige Vlaamsche wereld moet gewezen worden.”

Enkele dagen later, op 11 september, doet Gazet van Antwerpen er nog een schepje bovenop met een artikel over “Oneerlijke praktijken in de Vlaamsche letterkunde”. Net zoals zijn collega van Het Handelsblad, vindt de journalist dat Van den Oever niets te verwijten valt. Men kan niet alle gedichten van tweederangspoëten kennen, men verwacht zich niet aan soortgelijk bedrog en de verzen getekend “Maria Broeckx” zijn niet geheel onverdienstelijk…

Cover van “Vlaamsche Arbeid”.

Blijkbaar worden in de wandelgangen van de literatuur al snel namen genoemd. De prozaschrijver André De Ridder (1888-1961), redacteur van het literaire tijdschrift De Boomgaard en oud-medewerker van Vlaamsche Arbeid, stuurt een lezersbrief op hoge poten naar Het Handelsblad. “Zekere vermoedens, die ik rond me opduiken zie en zekere geruchten, die mijn oor reikten” nopen hem ertoe te verklaren dat niet hij verantwoordelijk is voor de mystificatie en evenmin voor de berichtgeving daarover in De Blauwvoet. Niet zozeer Vlaamsche Arbeid is de gedupeerde van de grap, zegt De Ridder, “als […] den onbezonnen redacteur” wiens brief aan Maria Broeckx “feitelijk de pittigste en gekste kant van ’t avontuur uitmaakt.”

Blijkbaar vindt de aanstichter van de hele zaak het nu welletjes. In de Franstalige, katholieke krant La Métropole en ook in een lezersbrief aan Het Handelsblad (21 september), maat hij zich bekend. Het blijkt om Leo Van Goethem te gaan. Van Goethem is zelf journalist bij La Métropole. Hij verzekert zijn lezers van zijn katholieke rechtzinnigheid en wijst op het feit dat hijzelf reeds herhaaldelijk in Vlaamsche Arbeid heeft gepubliceerd.

Jozef Muls (foto AMVC-Letterenhuis).

“Ik zie er hoegenaamd geen bezwaar in openlijk te doen kennen dat ik alleen de dader ben der in den grond heel schuldelooze beetnemerij, waarvan M. Karel Van den Oever het beklagenswaardige slachtoffer werd,” schrijft Van Goethem. “Wat mij echter spijt is, dat er van die zaak misbruik gemaakt werd met ze zoo’n tint van politieke harenplukkerij te geven. […] Ik denk dat het nu zal uit zijn met de commentariën (vooral de politiek getinte) over die guitenstreek, die nooit (door wiens toedoen en in wiens voordeel?) zulke uitbreiding hadde moeten nemen.”

Krokodillentranen? Het ziet ernaar uit. Van Goethem zegt niets over de verontwaardiging van “Sherlock Holmes” in De Blauwvoet. Hij zinspeelt evenmin op het uitgebreide (en bijzonder grappige) interview met Maria Broeckx dat ene “Lieven Vogelaer” in een volgend nummer van diezelfde Blauwvoet heeft laten verschijnen. Daarin verklaart de dichteres “Mijnheer ik was Maagd. […] Litteraire en artistieke Maagd. ‘k Had nooit iets gepubliceerd, Mr Van den Oever heeft me ontmaagd (litterarisch!).”

André De Ridder in 1930 (foto Schrijversgewijs).

“Lieven Vogelaer” steekt genadeloos de draak met Van den Oever door o.m. alle verzen van een gedicht van hem in een andere volgorde te plaatsen en zijn prozastijl te pasticheren. Van Goethem maakt een cameo appearance in de tekst wanneer “Vogelaer” Maria Broeckx laat zeggen dat Van Goethem net als Van den Oever “een bries van vleeschelijke liefde zal doen waaien door de stille kamers onze Vl. Poëzie”.

Zijn “Vogelaer” en Van Goethem een en dezelfde? Het lijkt er sterk op. Wie is Leo Van Goethem en wat bezielt hem? Hoewel de biografie van deze auteur vaag blijft, weten we dat hij vanaf 1909 o.m. in De Boomgaard van André De Ridder verhalen, beschouwende stukjes, gedichten en “poëmen in proza” laat verschijnen. In 1920 zal hij meewerken aan Het roode Zeil, het literaire tijdschrift dat gedurende een jaar de lijn van De Boomgaard voorzet. Tot de redactie behoort behalve P.G. Van Hecke en Arthur H. Cornette o.a. André De Ridder.

Uit zijn teksten treedt Van Goethem naar voor als een nog wat voorzichtige, vroege modernist – een melancholisch gestemde, diep-religieuze rebel die af en toe blijk geeft van talent voor bijtende satire.

Van Goethem sterft in 1931. Uit zijn overlijdensbericht, verschenen in de Brusselse krant Le Soir van 7 mei, blijkt dat hij geboren is in 1887 in Beveren-Waas en dat hij sinds elf jaar voor de krant werkt. Tijdens de Eerste Wereldoorlog dient hij aan het Ijzerfront, voordat hij in Parijs in opdracht van de Belgische overheid de Nederlandstalige soldatenkrant Het Vaderland opricht.  Le Soir herinnert aan Van Goethems werk bij La Métropole, waar hij zich al jong journalist “onderscheidde door zijn kwaliteiten als nieuwsgierige onderzoeker en liefde voor zijn vak.”

Hoewel de liberale Nieuwe Gazet en het weekblad De Gazet van de “Toneelboekhandelaren Gebr. Janssens, Antwerpen” er nog op terugkomen, raakt de Marie Broeckx-mystificatie snel vergeten. Van Goethem zal nooit de bekendheid van Van den Oever genieten, Vlaamsche Arbeid boert rustig verder en De Blauwvoet wiekt weg in de nacht der tijden.

Verschenen in Zuurvrij nr 22 van juni 2021