In het Spoor van de Academie – persbericht

Sporen222

Het MAS huldigt 350 jaar Academie met het boek:  In het spoor van de Academie. Kunsten in Antwerpen.

In het spoor van de Academie. Kunsten in Antwerpen. vertelt over 350 jaar bewogen geschiedenis van leerlingen en leraren aan de Antwerpse Academie. Het is een Antwerps verhaal van grote en minder grote kunstenaars die talrijke sporen nalieten in het stadsbeeld en in de vele erfgoedcollecties. Samen met de catalogus vormt deze MASbooks uitgave de ideale gids bij de tentoonstelling Happy Birthday Dear Academie, van 8 september 2013 tot 26 januari in het MAS.

In het spoor van de Academie

In 1663 sticht David Teniers in Antwerpen een Academie waar jonge kunstenaars leren tekenen en boetseren. De op twee na oudste kunstschool in Europa bestaat nog altijd. 350 jaar later neemt historicus en schrijver Jan Lampo de lezer mee doorheen de geschiedenis van de Academie: naar de stichting van de school, de drukke klassen van de Academie en de vergaderzaal van het schildersgilde in de Beurs. Tijdens het woelige tijdperk van de revoluties verhuist de Academie naar het franciscanenklooster in de Mutsaardstraat. Later passeren er romantische schilders als Wappers, De Keyser en Leys de revue. Op het einde van de 19de en het begin van de 20ste heerst het conservatisme op de Academie. Maar de leerlingen ondergaan toch de invloed van de buitenlandse avant-garde. Na de Tweede Wereldoorlog breekt dan, geleidelijk, de tijd van de ‘hedendaagse’ kunst aan.
Korte uitwijdingen over ‘Vrouwen in  de Academie’, ‘Kunstenaars in de kerk’ of’ Op het kerkhof’ en bondige portretten van grote namen als Niçaise De Keyser, Mathieu Van Brée , Charles Verlat en Florent van Ertborn kleuren het geheel.

Aan de hand van het historische verhaal van de Academie volgt de lezer het spoor van de Academie. Het is een spoor bezaaid met een weelde aan artistiek en ander erfgoed. Het MAS, de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, het Letterenhuis en de Collectie Antwerpen maakten uit de talloze Academiesporen een gevarieerde selectie: iconische maar ook bescheiden schilderijen, beeldhouwwerken, bouwwerken, tekeningen en documenten. Ze bepalen (het aangezicht van) de stad, zowel in de publieke ruimte als binnenskamers in kerken en musea.

Twee publicaties: één groot verhaal

In het spoor van de Academie biedt de context voor de tentoonstellingscatalogus Kunst | Antwerpen | Academie |350, de catalogus bij de tentoonstelling Happy Birthday Dear Academie in het MAS. Beide publicaties vormen de perfecte combinatie voor wie de Antwerpse Academie in al haar facetten wil ontdekken.

 

Praktisch

Jan Lampo, In het spoor van de Academie, BAI MASbooks uitgave, 12 x 16,7 cm;  176 p.;  geïllustreerd, kleur; 14, 50 Euro

In pakket met  de tentoonstellingscatalogus  Kunst | Antwerpen | Academie | 350: 39, 50 Euro

Verkrijgbaar: MASshop, Academie voor Schone Kunsten Antwerpen (Bar ‘Ac), Stadswinkel, de betere (Antwerpse) boekhandel.

                       

Schilder in Pompeï. Het archief van Mathieu Ignace van Brée in het Letterenhuis.

OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Het Letterenhuis (foto Jan Lampo).

Dit jaar viert de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen haar 350ste verjaardag. Het Letterenhuis bezit veel materiaal met betrekking tot de school en de kunstenaars die er werkten. Daartoe behoren enkele tientallen brieven en handschriften van de neoclassicistische schilder Mathieu Ignace van Brée (1773-1839). Van Brée was tot aan zijn dood in 1839 directeur van de Academie.

Vandaag is de kunstenaar zo goed als vergeten, maar in zijn tijd geniet hij de gunst van Napoleon en van koning Willem I. Door de publicatie van een monumentale Cours de Dessin verwerft hij bovendien veel invloed als tekenpedagoog.

De methode-Van Brée weegt zeker tot het derde kwart van 19de eeuw op het kunstonderwijs. Haar praktische toepassing beschrijft Hendrik Conscience in zijn roman Hoe men schilder wordt (1843). Van Brée is in Antwerpen ook de eerste om een historiserend schilderij met een tafereel uit de vaderlandse geschiedenis te borstelen.

Van Brée studeert van 1783 tot 1794 aan de Antwerpse academie. Dan vertrekt hij naar Parijs. In 1795 eindigt hij tweede in de wedstrijd voor de Prix de Rome, die opnieuw is ingesteld door Eerste Consul Bonaparte. Dan keert hij terug naar Antwerpen om in 1798 “professeur-adjoint de la classe de dessin” te worden. In 1804 krijgt hij een aanstelling tot voltijds leraar.

Tijdens het bezoek van Bonaparte aan Antwerpen in 1803, bestelt deze laatste bij de kunstenaar De Intrede van de Eerste Consul te Antwerpen. Van Brée heeft vier jaar nodig om het werk te voltooien.

Reportagestukken

In de Hollandse tijd blijft Van Brée dit soort “reportagestukken” maken, maar dan voor de Oranjes. Hij ontpopt zich tot een groot voorstander van het nieuwe regime. De schilder raakt bevriend met dichter en literatuurhistoricus Jan-Frans Willems, omstreeks deze tijd actief als bestuurslid van de Société royale pour l’Encouragement des Beaux-Arts en weldra ook van de Academie.

In 1818 publiceert Willems het lange gedicht Op het voortreffelijk Schilderstuk van Mijnheer M. Van Brée, verbeeldende de standvastigheid van den burgemeester Van de Werff. Ook de Nederlander Bilderdijk wijdt verzen aan Van Brée.

Na 1830 revolteren de jonge romantische schilders tegen Van Brée, van op veilige afstand aangestuurd door leraar Gustaf Wappers. Die laatste droomt ervan de directeur op te volgen. Hendrik Leys wordt van de academie weggestuurd na een opmerking over de ouderwetse kniebroek van Van Brée. Toch geniet de schilder ook sympathie. Hij blijft in het Nederlands doceren en dat is naar de zin van de eerste flaminganten.

De directeur waagt zich in zijn vrije uren aan de literatuur. Van zijn hand is het blijspel Brouwer’s gevangenis op het kasteel van Antwerpen over de 17de-eeuwse schilder Adriaan Brouwer. De vrijzinnige toneelschrijver Emmanuel Rosseels publiceert de tekst in 1849, tien jaar na Van Brée’s dood. Of gaat het om een alsnog onopgeloste mystificatie?

 Aca5

 Mathieu Ignace Van Brée door Jan-Baptist De Cuyper, standbeeld in wit marmer. Deze foto is enigszins verouderd, want sinds juni heeft Van Brée dank zij de afdeling Conservatie en Restauratie zijn verloren handen terug (foto Jan Lampo).

Postuum blijft Van Brée tot de verbeelding van schrijvers spreken. Zijn uitvaart vindt plaats op het Sint-Willibroduskerkhof. Na de officiële Franse redevoeringen stapt de jonge Conscience naar voren en spreekt namens de romantici een gloedvolle redevoering uit. Dat betekent meteen zijn terugkeer naar het publieke leven na de depressie die hem overmand heeft als gevolg van het geringe succes van De Leeuw van Vlaanderen.

In 1852 onthult men in de aanwezigheid van minister Charles Rogier in de vestibule van het Museum van de academie een marmeren standbeeld van Van Brée van de hand van de pas overleden Jan-Baptist de Cuyper. Schrijver en journalist Lodewijk Gerrits publiceert “op last der Commissie van het Standbeeld” een Levensbeschrijving van M.I. Van Brée.

Niet iedereen is het eens met Gerrits’ lofzang. Eugeen Zetternam (1826-1855) laat nog hetzelfde jaar het essay Bedenkingen op de Nederlandsche Schilderschool verschijnen. Daarin rekent hij af met Van Brée’s postume reputatie. Zetternam verwijt de schilder het on-Vlaamse karakter van zijn kunst, fulmineert tegen zijn restauratie van oude meesters en ontkent zelfs zijn verdiensten als leraar.

Dagboek

Hoe de papieren van Van Brée in het Letterenhuis terechtkwamen, is niet duidelijk. Het staat vast dat directeur Ger Schmook veel belangstelling koesterde voor de vroege 19de eeuw. Met Hoe Teun den Eyerboer in 1815 sprak tot de burgers van Antwerpen (1942) schreef hij een erudiet boek over het begin van de Rubenscultus en het Vlaamse kunstleven omstreeks 1815. Van Brée komt uitgebreid aan bod. Schmooks interesse verklaart alvast de aanwezigheid van fotografische reproducties van brieven die Van Brée schreef aan o.a. Johann Wolfgang von Goethe.

Het archief-Van Brée omvat ook notities en een dagboekje. Men vindt enkele korte teksten over het tekenen van de menselijke gelaatsuitdrukkingen, waaronder een velletje Over het laggen [lachen]:

“Zoo haest als men lagt is ’t voor zeker dat den mond grooter wort en genegen is om te openen en het agtersten deel zig naer boven keert, de kaek verheft haer tot tegen de oog waer door de ogen klijnder worden” (spelling was niet Van Brée’s sterkste kant). Maar de tekenaar moet oppassen, zegt hij, want als iemand lacht om wat hij ziet blijven zijn ogen groter dan wanneer hij lacht om iets wat hij hoort…

“Dat gij voortaan mo[o]gt gelukkiger zijn als deze beklagens Waardige kunstenaars,” zo besluit de schilder een oproep richt tot de leerlingen van de academie om geld te geven voor armlastige oud-studenten, “deze ongelukkige kunstenaars, die ook eens op deze Akademie Leerling hebben geweest”.

OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Handschrift van M.-I. Van Brée (foto Jan Lampo).

Al zet Schmook hem in zijn Teun den Eyerboer weg als een politieke opportunist, Van Brée is een sociaal bewogen man en bezeten door (kunst)onderwijs. In de Franse tijd runt hij in zijn huis een schooltje waar hij kansarme kinderen gratis lager onderwijs geeft en hen voorbereidt op studies aan de academie.

Andere documenten bevatten overwegingen van Van Brée bij pogingen om de academie te hervormen. Zo vindt hij het van kapitaal belang dat de directeur van de school een (historie)schilder is. Van een bureaucraat aan het hoofd wil hij niets weten.

Ferdinand De Braekeleer

Wanneer in 1817 de prinses van Oranje in Brussel bevalt van een zoon, is de “premier professeur” er als de kippen bij om de leerlingen bijeen te roepen en hun het heuglijke nieuws te melden. “Un évènement qui consolide le bonheur des habitans [sic] du royaume,” noemt hij het. Van Brée is uiteraard tweetalig. Zelfs aan Jan-Frans Willems schrijft hij in 1822 een Franse gelukwens bij zijn aanstelling tot ontvanger van de registratie in Antwerpen.

Het is van in de 16de eeuw gebruikelijk dat kunstenaars naar Italië reizen, bij voorkeur vlak na hun opleiding. Van Brée is 47 eer hij de kans krijgt. Hij reist in het gezelschap van zijn oud-leerling Ferdinand de Braekeleer.

  De schilder voelt zich gelukkiger en creatiever dan ooit tevoren. Dat blijkt uit de brieven aan zijn vrouw Thérèse. Naast enkele autografen zijn er twee copies van omstreeks 1900. Van Brée, die Thérèse met “vous” aanspreekt, schrijft nuchter maar liefdevol (ik vertaal): “Het mag waar zijn dat de liefde met de jaren vermindert, maar de vriendschap veroudert niet. Het is als vriend dat ik tot u spreek en uw vriendschap is het die ik wil bewaren.”

Een andere brief herinnert Thérèse aan het carnaval het jaar voor hun huwelijk “toen wij samen rondliepen als kinderen of naar het gemaskerd bal gingen in de Conijnepijp [een herberg]”.  Van Brée voegt eraan toe – opeens zegt hij “toi” – “voor mij zijn die tijden voorbij en zonder jou werkt dit soort luidruchtig amusement op mijn zenuwen; het vergroot mijn verlangen om mijn atelier weer te zien.”

Hij heeft hij ook over “notre Jules”, hun zoon, die best stage zou lopen “aux bureaux de M. Willems”. Vermoedelijk betreft het ook hier de Vader van de Vlaamse Beweging.

Vesuvius

Ondanks vreugde om de nakende terugkeer, noteert de schilder: “Nooit heb ik met meer plezier en meer moed gewerkt” en over zijn recente tekeningen en schilderijen zegt hij: “ik had ze nooit gemaakt als ik in Antwerpen was gebleven. ”

Aan burgemeester Floris van Ertborn, die bekendheid verwerft als een van de eerste verzamelaars van Vlaamse primitieven, meldt de kunstenaar: “Ik ben al enkele dagen in de omgeving van de Vesuvius. Sta mij daarom toe dat ik u vanuit Pompeï schrijf, terwijl ik de muren zie blootleggen van een nieuw plein dat men heeft ontdekt. U kunt zich voorstellen hoe ik geniet in deze gewesten, waar ik niets anders zie dan wonderen van de kunst en de natuur.”

Het reisdagboek van Van Brée biedt jammer genoeg niet veel persoonlijks. De kunstenaar noteert vooral welke schilderijen hij ziet. Zijn slordige handschrift maakt de lectuur van het schriftje – oorspronkelijk moeten er meer zijn geweest – allesbehalve gemakkelijk. Toch vormt het Van Brée-archief in het Letterenhuis een onmisbare bron voor leven en werk van een schilder-pedagoog die een vooraanstaande rol speelde in het artistieke leven ten tijde van de ontluikende de romantiek.

Verschenen in “Zuurvrij” nr. 24 van juni 2013.

(Kunst)geschiedenis – Florent (Floris) ridder van Ertborn (1784-1840), een van Europa’s eerste verzamelaars van 15de-eeuwse schilderkunst

 

 Afgietsel van het borstbeeld van Florent van Ertborn door Jozef Geefs (foto Jan Lampo).

In de Hollandse tijd krijgt Antwerpen er in de persoon van Floris ridder van Ertborn (1784-1840) er een collectioneur bij, die de grenzen van de verzamelpraktijk verlegt. Hij is een van de eersten in Europa om zich actief bezig te houden met het verzamelen en bestuderen van laat-middeleeuwse kunst, niet alleen uit Italië, maar ook uit Frankrijk, de Nederlanden en Duitsland.

Als lid van de stedelijke bovenlaag en als burgemeester is Van Ertborn Antwerpen zeer toegedaan. Tegelijk is hij een trouw dienaar van Willem I, die weigert om na 1830 het Belgische kamp te kiezen. Niet toevallig houdt Van Ertborn de jonge, veelbelovende Jan-Frans Willems de hand boven het hoofd en maakt hij gebruik van diens intellectuele inbreng. Beiden zijn grosso modo dezelfde denkbeelden toegedaan, maar zijn status en fortuin geven Van Ertborn de mogelijkheid om consequenter te zijn – Willems zal zich, noodgedwongen, verzoenen met de realiteit van het nieuwe België.

Florent van Ertrborn als jongeman, geportretteerd door de Franse schilder Jean-Baptiste Greuze.

De Van Ertborns zijn een Mechelse juristenfamilie, maar ook in de Scheldestad wonen sinds de 15de eeuw leden van het geslacht. Oorspronkelijk zijn ze, aldus Prims, afkomstig uit Herenthout in de Kempen. De eerste “Mechelse” Van Ertborn die zich in Antwerpen komt vestigen, is Adolf Pieter (°1670). In 1707 en 1713 is hij schepen van de stad. Hij bezit zo’n 80 schilderijen van o.a. Rubens, Van Dyck, Jordaens, Van Balen, Quellin, De Momper en Teniers – een “traditionele” collectie met meesters uit de 17de eeuw [De Schuyter, .

Zijn neef, grootvader Frans-Emmanuel (1716-1791), licentiaat in de beide rechten, komt eveneens naar Antwerpen. Hij maakt carrière als “kassier” en wordt een van de grootste aandeelhouders van de Compagnie van Triëste en Fiume. Die bestaat sinds 1750 en houdt zich bezig met de raffinage van suiker. Kapitaal en bestuur zijn Antwerps, maar het bedrijf – een van de grootste industriële ondernemingen van die tijd – bevindt zich in Fiume.

Frans Emmanuel belegt ook veel kapitaal in de koloniale groothandel. Met vijf andere financiers van diverse nationaliteiten sticht hij de Koninklijke Pruisische Handelsmaatschappij die vanuit Emden opereert. Ze ontvangt van de Pruisische koning Frederik de Grote het monopolie voor de handel op China. Frans-Emmanuel krijgt van keizerin Maria-Theresia de titel van ridder en later die van baron. Bij zijn dood laat hij meer dan een miljoen gulden na.

Neef Jozef Karel Emmanuel baron van Ertborn (1778-1823) studeert aan de universiteit van Munster. Hij wordt secretaris-generaal van het Departement der Twee-Neten. In 1805 wordt hij “raad geheimschrijver honorair” van de heropgerichte Academie, een onbezoldigde erefunctie.

Borstbeeld van Florent van Ertborn door Jozef Geefs  (Foto Lukas – Art in Flanders / Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen).

Jozef Karel Emmanuel is niet alleen beslagen in het recht, maar ontpopt zich tot een bekwaam beoefenaar van de geschiedenis. Als eerste bestudeert hij de archieven van het Sint-Lucasgilde en publiceert Geschiedkundige aenteekeningen aengaende de Ste.-Lucas-Gilde en de Rederykkamers van den Olyftak, de Violieren en de Goudbloem, te Antwerpen die in 1806 van de pers komen. In 1806 wordt hij lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden.

In haar Jaarboek van 1824 lezen we o.m. over hem:

“Als Regtsgeleerde, was hij in onze burgerlijke en handelswetgeving, gelijk mede in die van andere volken, zeer bedreven. Ook het Kanonieke Regt en de Kerkelijke Geschiedenis maakten een voornaam voorwerp zijner studien uit […] Het waren echter bovenal de fraaije letteren en kunsten, voor welke hij met eene blakende geestdrift bezield was, en die hij met kunde en smaak beoefende. Aan de kennis der Grieksche en Latijnsche talen paarde hij die van vele talen van het nieuwere Europa […]. Zelve sloeg hij met gelukkig gevolg de hand aan de lier, waarvan verscheidene Fransche dichtstukken, in letterkundige verzamelingen gedrukt, en onder deze ook navolgingen van eenige Oden van Horatius, de duidelijkste bewijzen leveren. Hij vervaardigde ook eenige tooneelstukken, doch van welke slechts één, en wel met toejuiching, ten tooneele gevoerd werd.”

Verder staat: “Doch het geen den Heer van Ertborn […] bovenal tot eer verstrekt […] bijzonder belangrijk maakte, is het loffelijk voorbeeld van eene zorgvuldige beoefening der moedertaal, door hem gegeven in eenen tijd, toen alles de duurzame vestiging en heerschappij der Fransche taal scheen te voorspellen, en het meerendeel zijner aanzienlijke landgenooten op de eerstgenoemde met onbillijke versmading nederzag.”

 Wapen van de familie Van Ertborn.

Na de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden benoemt Willem I hem tot lid van de Algemene Rekenkamer in Den Haag.

Florent van Ertborn wordt geboren in het huis van  zijn grootmoeder op de hoek van de Mutsaertstraat en de Minderbroedersstraat. Bij de komst van de Fransen vluchten zijn ouders naar Bremen. Hij krijgt les van privéleraars en bezoekt met hen verschillende landen. In 1813 woont hij aan de Meir, in een pand waarvan de zijingang uitgeeft in de Grammayestraat. Hij schrijft af en toe voor La Gazette d’Anvers en L’Oracle. In 1816 verkiest men hem tot lid der gedeputeerde staten van de provincie. Willem I benoemt hem het jaar daarop tot burgemeester van de stad. Hij zal het blijven tot 1828.

Van Ertborn saneert de Antwerpse financiën en voltooit de dokken. Hij besteedt veel aandacht aan monumentenzorg. Vanaf ca. 1818 tot 1830 brengt hij geleidelijk een fabelachtige kunstverzameling bijeen met werk van Vlaamse en Hollandse meesters. Volgens Floris Prims krijgt hij daarbij hulp van de schilder, restaurateur en kunsthandelaar Jan Nicolié uit de Pelgrimstraat en later van diens zoon Jean-Chrétien, gevestigd aan de Handschoenmarkt. Van Ertborn publiceert bijdragen over werk van grote meesters als Van Eyck, Memlinc, van der Goes, Dürer in de Messager des sciences historiques de Belgique.

In 1828 benoemt Willem I hem tot gouverneur van de provincie Utrecht. Hij verhuist naar het noorden, maar een groot deel van zijn collectie blijft in het huis aan de Meir. Na 1830 willen de Antwerpenaars hem terug als burgemeester. Hij krijgt 206 stemmen, bijna twee keer zoveel als de andere kandidaat. Maar Van Ertborn bedankt voor de eer uit trouw aan de koning.

De “Madonna met Kind” of “Madonna van Melun” door Jean Fouquet, een van de schilderijen uit de collectie Van Ertborn. 

De collectie-Van Ertborn is intussen vermaard bij kunstliefhebbers in heel Europa. De bekende Duitse romanschrijfster Johanna Schopenhauer (1766-, moeder van de filosoof Arthur Schopenhauer, komt er tijdens haar reis door de Nederlanden met haar dochter Adèle naar kijken. Over dat bezoek schrijft ze in haar Ausflug an den Niederrhein und nach Belgien im Jahre 1828 (1831). Ik citeer de vertaling van Marc Carnier en Anke Gilleir uit 1998.

“De aanbevelingsbrief die we meebrachten voor ridder Florens van Ertborn, de toenmalige burgemeester van Antwerpen, bereikte hem net toen hij op het punt stond naar Utrecht te vertrekken, zijn toekomstige verblijfplaats […*. Ook zijn schilderijen zouden hem daarheen volgen en dus konden we ons gelukkig prijzen ze nog in Antwerpen aan te treffen. Hoewel we de kunstminnende eigenaar zelf niet konden ontmoeten, stond hij ons toch toe om zijn verzameling te bezoeken, zo vaak we het wensten; hij had daarvoor de nodige instructies gegeven aan zijn huispersoneel.”

“De verzameling is niet erg groot, ze vult eigenlijk alleen de muren van een tamelijk grote kamer, maar buiten de voormalige verzamelingen van Boisserée en die van Solly, die zich nu in het museum van Berlijn bevindt, bestaat er geen interessantere voor de geschiedenis van de oude kunst. Men vindt hier heel zeldzame werken van meesters van wie tegenwoordig dikwijls alleen de naam bekend is.” [Carnier en Gilleir, 1998, p. 150].

 Johanna Schopenhauer.

“[…] Dankzij een bijzonder initiatief van de eigenaar konden we op een avond in dit kabinet een uniek schouwspel meemaken, dat begrijpelijkerwijze nauwelijks voor herhaling vatbaar is. We werden uitgenodigd om de schilderijen bij kunstlicht te zien. Enkele kroonluchters, bestaande uit zes of acht lampen onder glazen klokken, verspreidden een verblindend licht dat alle schilderijen met een waarlijk magische glans overgoot. De prachtige kleuren en de gouden achtergronden leken wel transparant, het was een onbeschrijflijk mooi maar ook verwarrend gezicht; men moest er eerst aan wennen vooraleer het mogelijk werd het ene van het andere te onderscheiden. De figuren traden haast uit hun lijsten te voorschijn in hun blauwe, purperen en gouden gewaden en leken als droombeelden door elkaar te vloeien.” [Carnier en Gilleir, 1998, p. 152].

Van Ertborn zal ook tijdens zijn gouverneurschap van Utrecht nog schilderijen kopen. Hij werkt aan een boek over Jacoba van Beieren, maar de oogkwaal die hem tijdens zijn laatste levensjaren kwelt en zijn vroege dood verhinderen de voltooiing van dat project. In 1832 heeft hij in Karlsruhe een beschikking opgesteld die zijn kunstverzameling uit zijn nalatenschap licht en toewijst aan het museum van de Antwerpse Academie.

 Het thans verdwenen kasteel Hof van Brabant in Hoboken (oude prentkaart).

De collectie-Van Ertborn zal in totaal 115 kunstwerken omvatten. Ze zijn van de hand van o.a. Jan van Eyck, Rogier van der Weyden, Hans Memling en Jean Fouquet. Diens Madonna is vandaag allicht het bekendste en van de verzameling. Ook verwerft de ridder werk van Antonella da Messina en Simone Martini.

Wanneer Van Ertborn in 1840 sterft, ziet de Nederlandse overheid af van de successierechten die op de schilderijen verschuldigd zijn. Nicolié Jr. reist naar Den Haag en superviseert er de verpakking van de doeken en panelen uit het huis van Van Ertborn in 19 kisten [Prims, 1937, p. 348]. Ook het stoffelijk overschot van de verzamelaar wordt overgebracht. Florent van Ertborn vindt zijn laatste rustplaats in de grafkelder van de familie bij de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Hoboken, waar de oudere tak van de Van Ertborns van 1773 tot 1808 het buitengoed Hof van Brabant bezit.

Graf van de familie Van Ertborn bij de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Hoboken. De zerk bovenaan rechts (met schild) is die van Florent van Ertborn (foto Jan Lampo).