Rede, uitgesproken bij de Dodenherdenking op de Stedelijke Begraafplaats Schoonselhof op 11 november 2010.
Dames en heren,
Bij een zijingang van deze militaire begraafplaats staat een onopvallende gedenksteen, gewijd aan “de vijf helden”, Belgische kanonniers die in 1914 sneuvelden aan de Groenenhoek – één van de Groenenhoeken in de Antwerpse agglomeratie. Het was de inslag van een Duitse obus die een einde maakte aan hun jonge leven.
Waar de vijf mannen stierven, plantte men na de Grote Oorlog een “boom der vijf helden”. Nadien werd die, op initiatief van het Franstalige liberale dagblad Le Matin, verplant naar hier. De vijf werden echter in Berchem ter aarde besteld. Om alles nog ingewikkelder te maken, is de boom verdwenen en nooit vervangen.
Vijftig meter verderop staan wij tussen de graven van jonge mannen met voornamen als Séraphin, Egide en Valère, die ons na bijna honderd jaar enigszins vreemd in de oren klinken. Sommigen van hen, verrassend velen zelfs, heten trouwens “onbekend” of “inconnu”. U moet er maar eens over nadenken hoe dat komt.
Waren onze vijf kanonniers helden? Het zou kunnen. Zij deden in ieder geval hun plicht – een concept waar wij het vandaag eerder moeilijk mee hebben. Wie in die heroïsche tijdens zijn plicht niet deed, werd natuurlijk wel gefusilleerd, ongeacht de omstandigheden. De dood van de vijf kwam snel. Laten we, al was het maar voor onze eigen gemoedsrust, aannemen dat ze pijnloos was. Een kort moment van verwondering en dan het niets.
De vijf ontsnapten in ieder geval aan de verschrikkingen – kou, water, slijk, ratten, het wachten en de onverdunde doodsangst – van de jarenlange loopgravenoorlog. Geen lange, uitzichtloze fysieke lijdensweg was hun deel, zoals dat van anderen die hier begraven liggen onder zerken met jaartallen als 1919, 1921, 1923.
De Eerste Wereldoorlog was het resultaat van opgezweept nationalisme, een jarenlange wapenwedloop, noodlottige internationale verdragen en een blind streven naar hegemonie. Dat alles overgoten met dezelfde saus van heldenmoed, vaderlandsliefde en geestdriftige optochten die wij nog kunnen zien op beverige, zwart-witte filmbeelden, zij het zonder de opzwepende marsmuziek die in de driedimensionale werkelijkheid van eertijds weerklonk.
De achttien- en twintigjarigen, hier rondom ons begraven “als zaden in ’t zand”, waren beslist verontwaardigd over de Duitse inval van 4 september. Misschien dachten ze dat ze hun ouders, hun lief of hun vrouw en kinderen moesten beschermen. Daarbij kwam, wie weet, gehechtheid aan hun dorp, hun steeg of hun plein om de hoek kijken. En natuurlijk kenden ze, voor even toch, het enthousiasme waarmee verandering, beweging en avontuur jonge mensen vervullen.
“Bloed en bodem,” schreeuwden de kranten, zelfs de bezadigde Matin die nadien zo goed voor “zijn” vijf helden zou zorgen. En ze kregen hun zin, de “dagbladschrijvers”: het bloed van miljoenen doordrenkte de bodem. Bloed en ingewanden en ledematen. De loopgraven van de Ijzer en zoveel andere fronten. Loop-graven, alsof de soldaten bij leven al in een graf woonden.
Drie weken nadat de eerste Duitsers de Belgische grens overstaken, was Antwerpen een belegerde stad. Vandaag is dat beleg van onze stad bijna vergeten. Maar toen was het wereldnieuws. Het inspireerde de Engelse auteur Ford Madox Ford tot het lange gedicht Antwerp: “Gloom! / An October like November / […] / And then was Antwerp… / In the name of God / How could they do it?”
“How could they do it?”
Ford staat versteld over de moed, jawel, van de Belgen – mijnwerkers, landarbeiders, imkers, nederige soldaten in lelijke uniformen en met lelijke mutsen, die net zo goed afzijdig hadden kunnen blijven.
“That is a strange new beauty”.
En dan schrijft hij over de menigte Belgische vluchtelingen, vrouwen en kinderen, bijeengepakt voor het station Charing Cross in Londen:
“This is Charing Cross; it is past one of the clock / There is very little light / There is so much pain.”
Het gros van het Belgische leger heeft zich eind september 1914 teruggetrokken achter de Antwerpse forten. De Duitse hoofdmacht rukt, volgens het plan Von Schlieffen, in zuid-oostelijke richting op naar Frankrijk en doet aanvankelijk weinig moeite om Oost- en West Vlaanderen te veroveren. Maar de Belgen ondernemen enkele relatief succesrijke uitvallen en in Berlijn fronst men de wenkbrauwen.
Generaal Von Beseler zet tussen de 125 en 200.000 soldaten in tegen de forten langs Rupel en Nete. De overlevenden van het garnizoen van het fort van Walem ontsnappen, één na één, via een ladder. De historische kern van “Schoon Lier” ligt voor driekwart in puin. Een Duits vliegtuig scheert over Antwerpen en strooit pamfletten uit: de belegerden kunnen zich maar best overgeven.
Op 3 oktober arriveert de Britse minister van de marine, Winston Churchill – dé Winston Churchill, jawel – in Antwerpen met 8.000 piepjonge, halfopgeleide en slecht uitgeruste soldaten. Drie dagen later steken de Duitsers de Nete over en nog een dag later neemt de Belgische regering veiligheidshalve de wijk naar Oostende.
Tienduizenden vluchtelingen uit de streek tussen Mechelen en Antwerpen zoeken hun heil in de Scheldestad. Generaal Deguise en burgemeester Devos roepen de bevolking op de stad te verlaten. Want als Antwerpen zich niet overgeeft, wordt het gebombardeerd, zegt Von Beseler.
“La situation est bonne,” aldus de kranten.
Vòòr de stad ligt een scheepsbrug over de stroom. Daarover begint het Belgisch leger zijn aftocht. Ruiters, carabiniers op de fiets en “auto-mitrailleuses”. De Duitse schepen die van vòòr de oorlog in de haven liggen, worden onklaar gemaakt; men steekt de petroleumopslagplaatsen op het Kiel in brand. Zwarte wolken maken van de middag middernacht. Rode vlammen likken aan hun donkere buik.
Tienduizenden verlaten de stad.
De avond van 7 oktober is Antwerpen verduisterd. Om zes uur houden de trams op met rijden. Enkele minuten voor middernacht begint het bombardement. Achteraf blijkt de schade beperkt, al zijn wel tientallen huizen verwoest.
’s Ochtend vluchten zo’n honderdduizend mensen met passagiers- en vrachtschepen, zeiljachten, lichters, mosselschuiten – met alles wat vaart kortom. Een kwart miljoen inwoners zet zich te voet in beweging, richting Nederland. Vrouwen en kleuters en bejaarden, met fietsen, stootkarren, kinderwagens. Jonge vrouwen bevallen onderweg; ouderlingen gaan dood.
Deze uittocht, schrijft de correspondent van The Times, “will probably live in history as one of the most pathetic incidents of all time.”
Dan vindt plaats wat ik maar de Antwerpse “staatsgreep” noem. De burgerlijke overheden krijgen geen contact meer met generaal Deguise die de Schelde is overgestoken. Op 9 oktober sturen het stadsbestuur, de provinciegouverneur en de Intercommunale Commissie een delegatie – gemeenteraadslid Louis Franck, senator Ryckmans en burgemeester Jan Devos – naar Kontich. Daar tekenen zij de overgave van de overblijvende forten. In de nacht van 9 op 10 oktober waarschuwen Franck en Devos de Belgische bevelhebbers en die staken het vuren.
De Eerste Wereldoorlog: een hecatombe met miljoenen doden. Tienduizenden sterven voor een paar meter grond. Ze vieren “feesten van angst en pijn”, om die àndere dichter te citeren.
De “grande Guerre” maakt een einde aan de autocratische regimes in Centraal-Europa en doet het parlementaire model zegevieren. Ons brengt ze het algemeen enkelvoudig stemrecht (voor mannen), de intrede van de sociaaldemocratie in de politiek, de geleidelijke democratisering van de samenleving die eindelijk lijkt ingezet. De moderniteit, zeg maar.
Maar de oorlog lost vooral veel nièt op. Op termijn levert hij Duitsland over aan de machten van het kwaad – een term die in deze historische context op zijn plaats is – en de westerse democratieën doet hij verzinken in zelfgenoegzaamheid die de roep om “daadkracht” doet aanzwellen – ook bij ons, laten we dat vooral niet vergeten. De voor tijdgenoten allicht onthutsende “massificatie” en de economische crisis van 1929 dragen daar het hunne toe bij.
Vandaag is een dag van medelijden, afschuw en goede voornemens. Maar vergeten wij vooral niet dat de omvang en de moorddadigheid van de Eerste Wereldoorlog – en van zijn gevolgen – slechts mogelijk was omdat hij gevoerd werd door en voor gezagsdragers en organisaties die zich niet hoefden te verantwoorden. Laten wij daarom voortaan iedereen “boven” onszelf tot verantwoordelijkheid dwingen. Dat is de beste manier om de Séraphins, Egides en Valères en de vijf helden van de Groenenhoek – ze hadden onze groot- of overgrootvaders kunnen zijn – te gedenken.