Lees verder “[Geschiedenis] Burchten en kastelen – symbolen van rijkdom en macht”
Categorie: Hoboken
Geschiedenis – Gaspard Schetz (ca. 1514-1580), humanist, financier en politicus
Gaspard Schetz, stamvader van de hertogen van Ursel, behoort tot de minder bekende spelers van de beginjaren van de Nederlandse opstand tegen Spanje. Schetz was een briljant financier en een erudiet humanist. Maar zijn trouw aan het katholicisme en zijn bereidheid tot onderhandelen werden hem als politicus fataal.
De familie Schetz of Schetzenberg kwam uit Duitsland. Anders dan de Nederlandse edelen was het hun Duitse standgenoten toegelaten handel te drijven. Erasmus Schetz, die te Maastricht woonde, volgde het voorbeeld van vele andere kooplui en zakte naar Antwerpen afzakte. Hij wist er zijn fortuin aanzienlijk uit te breiden.
Erasmus trouwde met Ida van Richterghem, de dochter van een steenrijke koopman uit Aken. Hun oudste zoon, Gaspard, werd in 1513 of 1514 geboren. Antwerpen beleefde toen een economische boom; het goud rolde er bij manier van spreken door de straten. Erasmus verrijkte zichzelf niet alleen door het kopen en verkopen van goederen, maar profileerde zich ook als financier.
Wapen van de familie Schetz (foto website Van Ursel).
Zijn voorspoed liet hem toe zich de heerlijkheid Grobbendonk in de Kempen aan te schaffen. Door dergelijke aankopen probeerden kapitaalkrachtige handelaren niet alleen hun geld veilig te beleggen. Het bezit van een of meerdere heerlijkheden vormde mee een opstapje voor assimilatie met de feodale adel. Vele kooplui wilden zo snel mogelijk edelman worden. Dat was niet alleen een kwestie van status. Aan een verheffing in de adelstand zaten belastingvrijstellingen en vast en de mogelijkheid tot het verwerven van bestuursfuncties en politieke macht.
In 1534 erfde Erasmus van zijn schoonvader het Huis van Aken, een herenwoning op de hoek van twee (verdwenen) straten tussen de Korte Nieuwstraat en het huidige Conscienceplein. De volgende jaren kocht hij enkele belendende panden die hij samen met zijn huis liet slopen. Op de grond die vrijkwam, liet Erasmus een nieuw stadspaleis bouwen. Hij kreeg er in 1545 keizer Karel V te logeren.
Tijdgenoten bewonderden Erasmus Schetz ook om zijn cultuur en indrukwekkende belezenheid die hem tot vriend (en bankier) van zijn beroemde naamgenoot uit Rotterdam maakten. Zoon Gaspard en zijn jongere broers Melchior, Balthasar en Conrad werden groeiend op in een sfeer die doordrenkt was van humanisme.
Terwijl de zoons van andere magnaten bij kooplui in de leer gingen, studeerde Gaspard aan de universiteit van Marburg. Zijn leermeester was er de bekende humanist Eobanus Hessus aan wie hij later een lang Latijns gedicht opdroeg. Zoals Melchior en Balthasar koesterde hij een grote belangstelling voor de penningkunde; in de loop der jaren ontpopte hij zich tot een verwoed verzamelaar.
Heliodorus Eobanus Hessus, de leermeester van Gaspard Schetz.
Gaspard Schetz huwde rijk – eerst met Margareta van de Brugge en later met Catharina, dochter van Lancelot van Ursel – en bleek een even gehaaid zakenman als zijn vader.
De koning koesterde zo’n groot vertrouwen in Gaspards commercieel talent, dat hij hem in 1555 aanstelde tot factor. De titularis van dit ambt dreef naar eigen goeddunken handel voor rekening van de koning, waarbij hij vrijelijk kon beschikken over belastinggelden en de vorst verantwoordelijk bleef wanneer iets misging. Uiteraard zat voor de factor zelf aan dit alles een dik besmeerde boterham vast.
Schetz was een van de eerste grote financiers en ondernemers uit de Zuidelijke Nederlanden. De omvang van zijn activiteit blijkt wanneer men weet dat hij o.m. een suikerraffinaderij in Brazilië exploiteerde. Bij tijd en wijle ging hij de perken van de wettelijkheid te buiten; zijn zaken inspireerden de advocaat Breddius tot een Escrit contre Gaspar Schetz, seigneur de Grobbendoncq, qui estoit premièrement négociant et ensuite fut faict trésorier général des finances, touchant plusieurs malversations et usures qu’il ait pratiqué en son profit contre les finances du Roy […].
Tegelijk bleef Schetz in zijn vrije tijd de neo-Latijnse poëzie beoefenen en onderhield hij vriendschappelijke banden met vooraanstaande humanisten. Johannes Goropius Becanus, de arts en filoloog die het aards paradijs in de omgeving van Antwerpen situeerde, verbleef een tijdlang op Schetz’ kasteel te Grobbendonk, dat later door de troepen van Oranje werd geplunderd en platgebrand. Becanus droeg zijn Origines Antverpianae aan zijn gastheer op.
In weerwil van de Koninklijke gunst schaarde Schetz zich aan de zijde van de ontevreden edelen die het vertrek van kardinaal De Granvelle eisten. Hij onderhield hechte vriendschapsbanden met Willem van Oranje, Lamoraal van Egmont en de baron van Montiqny. Toch bleef hij trouw aan het katholieke geloof; gematigdheid kenmerkte zijn politieke optreden.
Het (grotendeels verdwenen) kasteel van Grobbendonk waar Goropius Becanus te gast was bij Gaspard Schetz (foto Kempens Karakter).
Madrid rekende overigens nog steeds op hem: in 1564 benoemde Filips II Schetz tot tresaurier-generaal. Als zodanig verzette de financier zich na de komst van Alve met klem tegen diens plannen voor de heffing van een Tiende Penning. Uit alles blijkt dat het hele tirannieke optreden van de landvoogd hem dwars zat.
In afwachting van de uitgestelde Tiende Penning was de “Ijzeren hertog” zelfs verplicht een systeem te aanvaarden dat Schetz had uitgewerkt. Het bestond erin dat de Nederlanden jaarlijks een belasting van 2 miljoen florijnen zouden betalen.
Zijn ambtelijke bezigheden noopten Schetz ertoe van Antwerpen naar Brussel te verhuizen. Na de dood van Alva’s opvolger Requesens in 1576 ondernam hij samen met de graaf van Mansfeld een poging om de muitende Spaanse troepen die de streek onveilig maakten, tot bedaren te brengen.
Toen de Staten Generaal kort daarop het bestuur van de Nederlanden overnamen, werd Schetz tot lid van de nieuwe Staatsraad en werkte actief mee aan de voorbereidingen tot de Pacificatie van Gent die nog datzelfde jaar gesloten werd. Men raakte het eens over de verwijderrng van de Spaanse legers en het opschorten van de plakkaten tegen de ketters.
Bij de aankomst van ’s konings nieuwe landvoogd, Don Juan van Oostenrijk, behoorde Schetz tot de onderhandelaars die de Staten naar hem afvaardigden.
Maar Don Juan wilde alleen de katholieke lezing van de Pacificatie aanvaarden. Dat leidde tot moeilijkheden, waaraan Schetz als tussenpersoon en contactman niet kon verhelpen. Zelfs nadat de gouverneur het kasteel van Namen had ingenomen en zo een definitieve breuk veroorzaakte, trachtte Schetz nog te bemiddelen. Hij voelde weinig voor het nieuwe initiatief van de Staten die Oranje naar Brussel riepen. Daarom steunde hij de pogingen van de edelen rond de hertog van Aarschot. Zij wilden de Oostenrijkse aartshertog Matthias als nieuwe landvoogd.
Het (verdwenen) kasteel van Hoboken (foto Heemkundige Kring Hobuechen 1135).
Na zijn aankomst in de Nederlanden verbleef Matthias een poos bij Schetz. Oranje slaagde er echter in zichzelf tot luitenant van de aartshertog te laten benoemen. Dat maakte van hem de feitelijke leider van de opstand tegen Spanje. Schetz ondervond actieve tegenwerking; Matthias nam hem niet op in zijn nieuwe Staatsraad. Daarom legde hij zijn functie als tresorier-generaal neer.
Schetz vertegenwoordigde een groep die voor alles behoefte had aan vrede om zijn economische activiteit ongestoord te kunnen voortzetten. Aan godsdienstgeschillen en de politieke ambities van de Nederlandse adel hadden kooplieden en financiers zoals hij minder boodschap dan aan het rinkelen van florijnen. Bovendien voelde hij niets voor het protestantisme; dat blijkt o.m. uit zijn verkoop van het Huis van Aken in 1575 aan de jezuïeten. Het werd hun eerste vestiging in Antwerpen. Ze groeide uit tot een zenuwcentrum van de Contrareformatie, waarvan de Scheldestad het meest vooruit geschoven noordelijke bolwerk werd.
Gaspard Schetz en zijn tweede vrouw, Carharina van Ursel, afgebeeld op een glasraam (foto website Van Ursel).
Omdat hij blootstond aan de verdenking dat hij al te veel sympathie koesterde voor Don Juan, stelde Schetz een verweerschrift op, de Succincte Narratio Earum Rerum quae inter Serenissimum Joannes Austriacum […] et Ordines Belgae […] acta sunt. Wat zoveel betekent als “Relaas van wat er gebeurde tussen Don Juan van Oostenrijk en de Staten van de Nederlanden”.
Toch vaardigden de Staten Schetz af naar de vredesonderhandelingen die in 1579 te Keulen van start gingen om alsnog een vergelijk met Filips II te bereiken. Bij die gelegenheid publiceerde hij het verzoeningsgezinde traktaat Viri Pietate, virtute, moderatione doctrinaque clarissimi Dialogus de Pace.
Het geschrift vond weinig gehoor. Door tal van omstandigheden kreeg de Opstand steeds meer het karakter van een godsdienstoorlog. Wie zoals Schetz op vrede aanstuurde, raakte geïsoleerd.
Het wapen van de familie Van Ursel.
Teleurgesteld trok hij zich terug uit de politiek – wat de entourage van Mathias hem bijzonder kwalijk nam. Schetz’ goederen werden geconfisqueerd. Hij achtte het raadzaam niet te wachten tot hij zelf in de gevangenis belandde en vluchtte weg uit Brussel. In Mons vond hij een onderkomen bij Alexander Farnèse, de hertog van Parma, die intussen tot plaatsvervanger van Don Juan was aangesteld. Hij zou er nog hetzelfde jaar 1580 zijn laatste adem uitblazen.
Met Gaspard Schetz verdween een gematigd man, die overleg boven wapengekletter verkoos, maar wiens pogingen om tot een vreedzame oplossing van het conflict tussen Staten en vorst te komen door de geschiedenis werden ingehaald.
Gaspard Schetz’ zoon Conrad II kocht de heerlijkheid Hoboken van zijn neef Erasmus II. Conrad II was Gaspards zoon uit zijn huwelijk met Catharina van Ursel. In 1600 verhieven de aartshertogen Albrecht en Isabella Contrad tot baron van Hoboken. Hij was gezant van de zuidelijke Nederlanden in Engeland en koninklijk tresorier-generaal. Zijn tante Barbara van Ursel, de als laatste, ongehuwde afstammelinge van haar geslacht, erkende hem in 1617 als “zoon” en universeel erfgenaam op voorwaarde dat hij en zijn afstammelingen de naam en wapens van Ursel overnamen.
(Kunst)geschiedenis – Florent (Floris) ridder van Ertborn (1784-1840), een van Europa’s eerste verzamelaars van 15de-eeuwse schilderkunst
Afgietsel van het borstbeeld van Florent van Ertborn door Jozef Geefs (foto Jan Lampo).
In de Hollandse tijd krijgt Antwerpen er in de persoon van Floris ridder van Ertborn (1784-1840) er een collectioneur bij, die de grenzen van de verzamelpraktijk verlegt. Hij is een van de eersten in Europa om zich actief bezig te houden met het verzamelen en bestuderen van laat-middeleeuwse kunst, niet alleen uit Italië, maar ook uit Frankrijk, de Nederlanden en Duitsland.
Als lid van de stedelijke bovenlaag en als burgemeester is Van Ertborn Antwerpen zeer toegedaan. Tegelijk is hij een trouw dienaar van Willem I, die weigert om na 1830 het Belgische kamp te kiezen. Niet toevallig houdt Van Ertborn de jonge, veelbelovende Jan-Frans Willems de hand boven het hoofd en maakt hij gebruik van diens intellectuele inbreng. Beiden zijn grosso modo dezelfde denkbeelden toegedaan, maar zijn status en fortuin geven Van Ertborn de mogelijkheid om consequenter te zijn – Willems zal zich, noodgedwongen, verzoenen met de realiteit van het nieuwe België.
Florent van Ertrborn als jongeman, geportretteerd door de Franse schilder Jean-Baptiste Greuze.
De Van Ertborns zijn een Mechelse juristenfamilie, maar ook in de Scheldestad wonen sinds de 15de eeuw leden van het geslacht. Oorspronkelijk zijn ze, aldus Prims, afkomstig uit Herenthout in de Kempen. De eerste “Mechelse” Van Ertborn die zich in Antwerpen komt vestigen, is Adolf Pieter (°1670). In 1707 en 1713 is hij schepen van de stad. Hij bezit zo’n 80 schilderijen van o.a. Rubens, Van Dyck, Jordaens, Van Balen, Quellin, De Momper en Teniers – een “traditionele” collectie met meesters uit de 17de eeuw [De Schuyter, .
Zijn neef, grootvader Frans-Emmanuel (1716-1791), licentiaat in de beide rechten, komt eveneens naar Antwerpen. Hij maakt carrière als “kassier” en wordt een van de grootste aandeelhouders van de Compagnie van Triëste en Fiume. Die bestaat sinds 1750 en houdt zich bezig met de raffinage van suiker. Kapitaal en bestuur zijn Antwerps, maar het bedrijf – een van de grootste industriële ondernemingen van die tijd – bevindt zich in Fiume.
Frans Emmanuel belegt ook veel kapitaal in de koloniale groothandel. Met vijf andere financiers van diverse nationaliteiten sticht hij de Koninklijke Pruisische Handelsmaatschappij die vanuit Emden opereert. Ze ontvangt van de Pruisische koning Frederik de Grote het monopolie voor de handel op China. Frans-Emmanuel krijgt van keizerin Maria-Theresia de titel van ridder en later die van baron. Bij zijn dood laat hij meer dan een miljoen gulden na.
Neef Jozef Karel Emmanuel baron van Ertborn (1778-1823) studeert aan de universiteit van Munster. Hij wordt secretaris-generaal van het Departement der Twee-Neten. In 1805 wordt hij “raad geheimschrijver honorair” van de heropgerichte Academie, een onbezoldigde erefunctie.
Borstbeeld van Florent van Ertborn door Jozef Geefs (Foto Lukas – Art in Flanders / Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen).
Jozef Karel Emmanuel is niet alleen beslagen in het recht, maar ontpopt zich tot een bekwaam beoefenaar van de geschiedenis. Als eerste bestudeert hij de archieven van het Sint-Lucasgilde en publiceert Geschiedkundige aenteekeningen aengaende de Ste.-Lucas-Gilde en de Rederykkamers van den Olyftak, de Violieren en de Goudbloem, te Antwerpen die in 1806 van de pers komen. In 1806 wordt hij lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden.
In haar Jaarboek van 1824 lezen we o.m. over hem:
“Als Regtsgeleerde, was hij in onze burgerlijke en handelswetgeving, gelijk mede in die van andere volken, zeer bedreven. Ook het Kanonieke Regt en de Kerkelijke Geschiedenis maakten een voornaam voorwerp zijner studien uit […] Het waren echter bovenal de fraaije letteren en kunsten, voor welke hij met eene blakende geestdrift bezield was, en die hij met kunde en smaak beoefende. Aan de kennis der Grieksche en Latijnsche talen paarde hij die van vele talen van het nieuwere Europa […]. Zelve sloeg hij met gelukkig gevolg de hand aan de lier, waarvan verscheidene Fransche dichtstukken, in letterkundige verzamelingen gedrukt, en onder deze ook navolgingen van eenige Oden van Horatius, de duidelijkste bewijzen leveren. Hij vervaardigde ook eenige tooneelstukken, doch van welke slechts één, en wel met toejuiching, ten tooneele gevoerd werd.”
Verder staat: “Doch het geen den Heer van Ertborn […] bovenal tot eer verstrekt […] bijzonder belangrijk maakte, is het loffelijk voorbeeld van eene zorgvuldige beoefening der moedertaal, door hem gegeven in eenen tijd, toen alles de duurzame vestiging en heerschappij der Fransche taal scheen te voorspellen, en het meerendeel zijner aanzienlijke landgenooten op de eerstgenoemde met onbillijke versmading nederzag.”
Wapen van de familie Van Ertborn.
Na de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden benoemt Willem I hem tot lid van de Algemene Rekenkamer in Den Haag.
Florent van Ertborn wordt geboren in het huis van zijn grootmoeder op de hoek van de Mutsaertstraat en de Minderbroedersstraat. Bij de komst van de Fransen vluchten zijn ouders naar Bremen. Hij krijgt les van privéleraars en bezoekt met hen verschillende landen. In 1813 woont hij aan de Meir, in een pand waarvan de zijingang uitgeeft in de Grammayestraat. Hij schrijft af en toe voor La Gazette d’Anvers en L’Oracle. In 1816 verkiest men hem tot lid der gedeputeerde staten van de provincie. Willem I benoemt hem het jaar daarop tot burgemeester van de stad. Hij zal het blijven tot 1828.
Van Ertborn saneert de Antwerpse financiën en voltooit de dokken. Hij besteedt veel aandacht aan monumentenzorg. Vanaf ca. 1818 tot 1830 brengt hij geleidelijk een fabelachtige kunstverzameling bijeen met werk van Vlaamse en Hollandse meesters. Volgens Floris Prims krijgt hij daarbij hulp van de schilder, restaurateur en kunsthandelaar Jan Nicolié uit de Pelgrimstraat en later van diens zoon Jean-Chrétien, gevestigd aan de Handschoenmarkt. Van Ertborn publiceert bijdragen over werk van grote meesters als Van Eyck, Memlinc, van der Goes, Dürer in de Messager des sciences historiques de Belgique.
In 1828 benoemt Willem I hem tot gouverneur van de provincie Utrecht. Hij verhuist naar het noorden, maar een groot deel van zijn collectie blijft in het huis aan de Meir. Na 1830 willen de Antwerpenaars hem terug als burgemeester. Hij krijgt 206 stemmen, bijna twee keer zoveel als de andere kandidaat. Maar Van Ertborn bedankt voor de eer uit trouw aan de koning.
De “Madonna met Kind” of “Madonna van Melun” door Jean Fouquet, een van de schilderijen uit de collectie Van Ertborn.
De collectie-Van Ertborn is intussen vermaard bij kunstliefhebbers in heel Europa. De bekende Duitse romanschrijfster Johanna Schopenhauer (1766-, moeder van de filosoof Arthur Schopenhauer, komt er tijdens haar reis door de Nederlanden met haar dochter Adèle naar kijken. Over dat bezoek schrijft ze in haar Ausflug an den Niederrhein und nach Belgien im Jahre 1828 (1831). Ik citeer de vertaling van Marc Carnier en Anke Gilleir uit 1998.
“De aanbevelingsbrief die we meebrachten voor ridder Florens van Ertborn, de toenmalige burgemeester van Antwerpen, bereikte hem net toen hij op het punt stond naar Utrecht te vertrekken, zijn toekomstige verblijfplaats […*. Ook zijn schilderijen zouden hem daarheen volgen en dus konden we ons gelukkig prijzen ze nog in Antwerpen aan te treffen. Hoewel we de kunstminnende eigenaar zelf niet konden ontmoeten, stond hij ons toch toe om zijn verzameling te bezoeken, zo vaak we het wensten; hij had daarvoor de nodige instructies gegeven aan zijn huispersoneel.”
“De verzameling is niet erg groot, ze vult eigenlijk alleen de muren van een tamelijk grote kamer, maar buiten de voormalige verzamelingen van Boisserée en die van Solly, die zich nu in het museum van Berlijn bevindt, bestaat er geen interessantere voor de geschiedenis van de oude kunst. Men vindt hier heel zeldzame werken van meesters van wie tegenwoordig dikwijls alleen de naam bekend is.” [Carnier en Gilleir, 1998, p. 150].
Johanna Schopenhauer.
“[…] Dankzij een bijzonder initiatief van de eigenaar konden we op een avond in dit kabinet een uniek schouwspel meemaken, dat begrijpelijkerwijze nauwelijks voor herhaling vatbaar is. We werden uitgenodigd om de schilderijen bij kunstlicht te zien. Enkele kroonluchters, bestaande uit zes of acht lampen onder glazen klokken, verspreidden een verblindend licht dat alle schilderijen met een waarlijk magische glans overgoot. De prachtige kleuren en de gouden achtergronden leken wel transparant, het was een onbeschrijflijk mooi maar ook verwarrend gezicht; men moest er eerst aan wennen vooraleer het mogelijk werd het ene van het andere te onderscheiden. De figuren traden haast uit hun lijsten te voorschijn in hun blauwe, purperen en gouden gewaden en leken als droombeelden door elkaar te vloeien.” [Carnier en Gilleir, 1998, p. 152].
Van Ertborn zal ook tijdens zijn gouverneurschap van Utrecht nog schilderijen kopen. Hij werkt aan een boek over Jacoba van Beieren, maar de oogkwaal die hem tijdens zijn laatste levensjaren kwelt en zijn vroege dood verhinderen de voltooiing van dat project. In 1832 heeft hij in Karlsruhe een beschikking opgesteld die zijn kunstverzameling uit zijn nalatenschap licht en toewijst aan het museum van de Antwerpse Academie.
Het thans verdwenen kasteel Hof van Brabant in Hoboken (oude prentkaart).
De collectie-Van Ertborn zal in totaal 115 kunstwerken omvatten. Ze zijn van de hand van o.a. Jan van Eyck, Rogier van der Weyden, Hans Memling en Jean Fouquet. Diens Madonna is vandaag allicht het bekendste en van de verzameling. Ook verwerft de ridder werk van Antonella da Messina en Simone Martini.
Wanneer Van Ertborn in 1840 sterft, ziet de Nederlandse overheid af van de successierechten die op de schilderijen verschuldigd zijn. Nicolié Jr. reist naar Den Haag en superviseert er de verpakking van de doeken en panelen uit het huis van Van Ertborn in 19 kisten [Prims, 1937, p. 348]. Ook het stoffelijk overschot van de verzamelaar wordt overgebracht. Florent van Ertborn vindt zijn laatste rustplaats in de grafkelder van de familie bij de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Hoboken, waar de oudere tak van de Van Ertborns van 1773 tot 1808 het buitengoed Hof van Brabant bezit.
Graf van de familie Van Ertborn bij de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Hoboken. De zerk bovenaan rechts (met schild) is die van Florent van Ertborn (foto Jan Lampo).