Literatuur – “’t Vernuft schuilt onder blonde lokken” – Vrouwen in de Vlaamse Letteren.

In het 19de-eeuwse Vlaanderen voert in Vlaanderen maar een handvol vrouwen de pen. Toch heeft hun stem in onze literatuur nooit ontbroken. Er zijn altijd schrijfsters geweest die belangrijke teksten produceerden. Ze hebben belangstelling voor onderwijs en volksontwikkeling en zijn het vaak oneens met de kerk – zelfs Maria Belpaire krijgt het over de Vlaamse kwestie aan de stok met de kardinaal. Later komt daar een uitgesproken streven tot emancipatie bij, ook van het individu. Vaak zijn vrouwen de eersten om maatschappelijke hete hangijzers ter sprake te brengen. Tegelijk beoefenen ze vaak de typisch “vrouwelijke” jeugdliteratuur – zelfs Anne Provoost doet dat nog.


M A R I A   V A N   A C K E R E  –  D O O L A E G H E

Maria Van Ackere-Doolaeghe (1803-1884) is politiek vooruitstrevend. Ze vindt dat vrouwen een behoorlijke opleiding moesten krijgen en juicht de afschaffing van de slavernij in de Verenigde Staten toe. De stijl van haar soms lange gedichten sluit aan bij die van de poëzie uit de 18de eeuw. Een romantische ziel is Maria Van Ackere-Doolaeghe zeker niet. Toch wordt zij erg gewaardeerd door haar tijdgenoten. Zelfs in Nederland geniet ze enige bekendheid.

Het Onderwijs der Vrouw

[fragmenten]

I.

Blink, negentiende wereldzonne,

O eeuw van licht, die ’t donker stuit;

Gij stort, geheime kennisbronne,

Uw wondren als een bergstroom uit.

De stoom vaart op als ’t donderknallen;

De slavenstaat is neêrgevallen,

En strooit op Lincoln ’s graf zijn puin.

’t Ontboeide Zuiden zingt er hulde,

Voor hem die ’t reuzenwerk vervulde,

De vrijheidskroon bond om zijn kruin.

[…]

‘t Vernuft schuilt onder blonde lokken;

Het zweeft om ’t schoone voorhoofd, in

Blauwheldre oogen, die verlokken:

De schoone vlamt van studiemin.

Fier hand en hand inéengeslagen

Met ’t puik des wijsgeers, samen wagen

Zij d’opvaart naar de onsterflijkheid.

[…]

Winterbloemen, 1868.

**********

J O A N N A  D E S I D E R I A  C O U R T M A N S-B E R C H M A N S

Johanna Courtmans-Berchmans (1811-1890) behoort eveneens tot het liberale Vlaamsgezinde kamp. Haar man, Jan-Baptist Courtmans, studeert aan de Rijknormaalschool in Lier en geeft nadien les in het stedelijk onderwijs in Gent. Na zijn vroege dood vestigt “vrouwe” Courtmans zich in Maldegem waar ze een privé-schooltje opent.

Ze schrijft talrijke romans en novellen waarin de ellende van het Vlaamse plattelandsvolk aan bod komt. Courtmans bepleit geen revolutie, maar is voorstander van de invoering van de leerplicht en gratis onderwijs. Ze mengt zich in de schoolstrijd en verwijt de katholieke kerk dat die niets doet voor de Vlamingen. In 1865 krijgt ze als eerste vrouw de Driejaarlijkse Staatsprijs voor haar roman Het Geschenk van den Jager.

Moeder De Bie had Nelleken Colpaert, het schoone fabrieksmeisje, dat met haar Karel verkeerde, den tweeden Sinksendag op een potje koffie verzocht. Zij zag Nelleken gaarne, en had van haar willen weten, hoe ver de zaken tusschen deze en haar zoon Karel gevorderd waren. Zij wilde dit huwelijk verhaasten, en zij zou daarenboven ook wel gewild hebben, dat haar zoon Petrus een oog op het een of ander braaf fabrieksmeisje sloeg. De oude vrouw had gaarne haar twee zonen in huishouden geweten, vooraleer zij in het Godshuis ging; en dien morgen had zij bij schrifte vernomen, dat zij het klein huizeken in St-Jacobs-Godshuis, waar zij sinds zoolang had naar getracht, tegen 1en Augustus mocht betrekken. Haar innigste wensch, haar schoonste droom ging zich verwezenlijken: zij ging het overige van haar levensdagen in het liefdadigheidsgesticht slijten, waar zij een eigen huis en haard, en daarenboven een klein maandgeld verkreeg om stil van te leven. Zij zou haar kinderen niet moeten tot last zijn in haar ouden dag, en toch vrijheid genoeg genieten om hen dikwijls te bezoeken en in haar huizeken te ontvangen.

Het Geschenk van den Jager, 1864

**********

R O S A L I E    L O V E L I N G

Rosalie (1834-1875) en Virginie (1836-1923) Loveling stammen uit de vrijzinnige burgerij. De moeder van de schrijver Cyriel Buysse is hun zus en de vader van de bekende Gentse historicus en flamingant Paul Frédéricq hun halfbroer. De twee zussen publiceren samen gedichten die opvallen door hun soberheid en intelligentie.

Na de vroege dood van Rosalie vestigt Virginie zich in Gent. Ze schrijft een uitgebreid oeuvre bij elkaar, waaronder twaalf romans. Ze behandelt o.m. de schoolstrijd en het machtsmisbruik van de priesters op het Vlaamse platteland. In 1891 krijgt Rosalie Loveling voor Een dure Eed de Staatsprijs. Boeiend zijn ook haar Herinneringen en Oorlogsdagboeken uit de Eerste Wereldoorlog. Die laatste zijn pas onlangs uitgegeven.

De doodstraf

Zij kwamen hem wekken te middernacht

– Hij ademt zoo kalm en hij slaapt zoo zacht.

Zij zagen die rust op de ruwe spons;

Zij riepen hem driemaal voor hij het verstond.

Hij opende de oogen en zuchtte zoo diep:

Hij wist het, het was de dood, die hem riep.

Het was een klare zomernacht.

Zij hadden hem liever genade gebracht.

Zij lazen, ontstel, hem zijn vonnis af;

Met gebogen hoofd hoorde hij zijne straf.

Hij was nog zoo jong, en de doodslaap is lang.

Zijn laatste morgen brak aan in ’t gevang.

De priester wees hem op het heilige kruis.

Hij had nog zijn’ moeder en zusterkens t’ huis.

Hij heeft tot den dood zich gelaten bereid,

En dank en vaarwel aan zijn wachter gezeid.

De wet veroordeelde hem ter dood,

Zijn genade verwierp de koning groot.

De wachters zeiden: “wij willen hem wel

Gebonden brengen uit zijne cel.”

De grafmaker zei: “ik wil zijn graf

Wel delven, hij heeft verdiend zijne straf.”

En ’t karreken voor de poort zegde stil:

“En ik naar ’t schavot hem wel voeren wil.”

Ginds stond de beul, omhoog, alleen;

Zij brachten er den gevangene heen.

Hij zag hem aan van – naderbij –

“En ik, ik wil hem niet dooden!” riep hij.

De menigte juichte om dat vroom gemoed.

Zij waren niet dorstig naar zijn bloed.

Wat ware uw doodstraf, o maatschappij,

Indien alle beulen eens spraken als hij?

**********

V I R G I N I E   L O V E L I N G

Een zomersche zondag (fragment)

Zij ziet naar ’t uurwerk op de schouwplaat:

De wijzer gaat zoo traagzaam voort.

Zij zet aan het klavier zich neder

En slaat, misnoegd, een valsch akkoord.

De wijk is doodsch en afgezonderd.

Zij dacht, of niemand komen zou;

Zij wenschte, dat het avond ware,

Of dat men eenmaal schellen woû.

Vóór haar de stille burenhuizen,

De muren hoog, de deuren dicht,

En ’t album, tienmaal reeds doorbladerd,

Dat op de tafel openligt.

O lange zondag, o verveling,

O dag, die traagzaam henengaat,

Als moest hij duren zonder einde,

En die toch geen herinring laat!

Uit Gedichten, 1877.

**********

M A R I A    E L I Z A B E T H     B E L P A I R E

Maria Belpaire (1853-1948), de “wijze vrouw van Vlaanderen”, behoort tot een vooraanstaande Antwerpse familie. Ze speelt decennialang een sleutelrol in het katholieke intellectuele leven. Niet zozeer haar gedichten en sprookjes, maar vooral haar essays over literatuur en muziek vestigen haar reputatie.

De sterk Vlaamsgezinde Belpaire schrijft ook interessante boeken over de geschiedenis van haar familie. Onder haar leiding vindt in 1900 de versmelting van de tijdschriften Dietsche Warande en Het Belfort plaats tot Dietsche Warande & Belfort. In 1919 sticht Maria Belpaire de Katholieke Vlaamse Hogeschool voor Vrouwen. Dit is de kroon op haar streven om de rol van Vlaamse vrouw als overdraagster van de katholieke waarden te bevorderen.

Dit zijn Liefderozen hier en daar geplukt in de geurige legende der zoete Heilige Elizabeth

Uit rozen vlechten wij een kroon

Een vrouwe ter eere, die ’t heilige schoon

Niet diende in duistren droomerszin,

Maar in den tintlenden schijn van de min.

Zij droeg eens voedsel in haar schoot;

– Den edelen wijn, het versterkende brood, –

Maar toen zij ’t haren lievling bood,

Dan waren het rozen zoo blozend en rood.

En rond dit stralend levensbeeld

De stralende kunst met haar schemeren speelt,

Die ’t schoon van zijne boeien slaakt,

Het brood van de waarheid tot rozen volmaakt.

Want ook de kunst is liefdemacht,

Herscheppend de waarheid in luister en pracht;

Hertooverend in gulden straal

’t Verborgen mysterie van ’t ideaal.

O heimlijkheid van vreugd en pracht!

O zalig mysterie waar leven in lacht!

O zoete macht van ’t kunstgenot!

De zielen vereedlend, vereenend met God.

Ik vind u gansch in ’t lieflijk beeld,

Dat dagelijksch voedsel tot rozen vereêlt.

– Onsterflijk bloeien in der kroon

Der wentelende eeuwen de rozen van ’t schoon.

Christen Ideaal gevolgd van Liefderozen, 1904.

**********

A L I C E     N A H O N

Alice Nahon (1896-1933) is eerst verpleegster en later stadsbibliothecaris in Mechelen. Ze wordt jarenlang behandeld voor tuberculose maar waarschijnlijk is het een aangeboren hartafwijking waaraan ze in 1936 sterft. Nahon schrijft eenvoudige, traditionele gedichten vol vroomheid, sentiment en verlangen naar geluk. Voor vele katholieken is Nahon een symbool van “christelijke aanvaarding”. Tijdens de Tweede Wereldoorlog schuift de collaborerende pers haar als ideale Vlaamse vrouw naar voor.

De recente Nahon-biografie Ik heb de liefde liefgehad door Manu Van der Aa heeft echter aan het licht gebracht dat het imago van de schrijfster helemaal niet overeenstemt met de realiteit. Nahon had een bewogen liefdeleven en hield er meerdere minnaars op na. Hoewel ze vandaag niet maar au sérieux wordt genomen, werd in de loop der jaren een kwart miljoen exemplaren van haar bundels verkocht en kennen velen nog altijd verzen van haar uit het hoofd.

Verlangen

Ik zegen u, verlangen,

Nu diep mijn blik begrijpt

Hoe rozenknop door zonne

Tot roze rijpt.

Dat leerde ik uit uw ogen:

die deden stil-spontaan

Bloesems van jong begeren

Wijd open gaan.

Zó hebt ge, zonder woorden,

Aan mij ’t geheim verteld

Hoe de ene mensenziele

In de andere smelt.

Want als ik, schoon van liefde,

U lang in de ogen schouw,

Voel ik mezelve worden

Van kind tot vrouw.

Op zachte Vooizekens

**********

J U L I A    T U L K E N S

Julia Tulkens (1902-1995), dochter van een Vlaamse vader en een Waalse moeder, volgt een de facto tweetalige opleiding aan de normaalschool van Jodoigne. Als jong meisje is ze verliefd op de drie jaar oudere Waalse dichter Maurice Carême, die in Tienen studeert. In 1922 trouwt ze met Leo Tulkens, die haar aanzet om Nederlands te schrijven.

Julia Tulkens debuteert in de jaren 1930 met eenvoudige verzen die nog enigszins waren geïnspireerd door Alice Nahon. Ze schrijft daarnaast gedichten voor kinderen. Maar de grote openhartigheid van haar bundel Ontvangenis (1936) wekt verontwaardiging. Het gaat om emotioneel sterk geladen, maar sobere poëzie, niet echt “klassiek”, maar toch mijlenver verwijderd van het expressionisme. Tulkens doorbreekt echter ook een heleboel taboes. Ze schrijft over erotische verrukking en over het moederschap als bekroning van de lichamelijke liefde. Willem Elsschot en Marnix Gijsen drukten hun waardering uit voor de bundel.

In 1938 volgt de bundel Vader over haar overleden vader. De dood staat hier centraal. De dichteres krijgt er de literaire Prijs van de provincie Brabant voor. In 1950 verschijnt De Aardse bruid, opnieuw een lofzang op de liefde, vol “opzienbarende heftigheid en ongewone openhartigheid”. Tulkens ontvangt de Vijfjaarlijkse Prijs van de Vlaamse Provincies. Na de dood van haar man verschijnt Germarmerd in de tijd (1976), haar laatste belangrijke bundel. Heimwee speelt een grote rol. In 1978 rolden bij Orion haar Verzamelde Gedichten van de pers. Tien jaar later publiceert Tulkens hieruit de selectie In u vergroeid. In 1991 verschijnt nog De eeuw is aan het kantelen.

Liederen voor de man

(1)

Mijn jonge lijf plooit als een wisse

onder de macht van uw begeert,

terwijl ge mij de heimenisse

van nemen en van geven leert.

Ge hebt in mij de laatste schaamte

der vrouwe voor den man versmacht.

Nu is mijn lichaam ene weelde

die blij op uw bezitting wacht.

(2)

Ik heb mijn leden loom gedronken

aan uwe eigen, dronken mond.

Ik heb mijn lichaam blij geschonken,

daar ‘k in die gave, uw gave vond.

Ik heb mijn lichaam blij gegeven,

maar dat verliezen maakt me rijk.

Ik kreeg de wijding van uw leven.

En zie, hoe word ik u gelijk.

Ontvangenis, 1936

**********

B L A N K A    G Y S E L E N

Blanka Gyselen (Antwerpen, 1909-1959) groeit op in een katholiek gezin. Reeds als jong meisje heeft ze een zwakke gezondheid. Ze studeert aan de Katholieke Vlaamse Hogeschool voor Vrouwen en aan het conservatorium. Gyselen debuteert met toneel voor kinderen en houdt voordrachten over Cyriel Verschaeve en Henriette Roland Holst.

Ze schrijft voor Gazet van Antwerpen en werkt bij de openbare omroep aan de schoolradio en uitzendingen voor vrouwen. Als dichteres debuteert Gyselen in 1936 met Door roode vuur, een bundel waarin de invloed van Van de Woestyne merkbaar is. De kritiek vindt de verzen te sensueel.

Twee jaar later verschijnt De eeuwige Eva. Gyselens man, een Vlaams-nationalist, brengt haar in contact met DeVlag, een collaborerende organisatie die nauw aanleunt bij de SS. Hun kind sterft en hijzelf komt in 1942 om het leven bij een auto-ongeval.

Gyselen werkt intussen mee aan het maandblad DeVlag en aan de krant Volk en Staat van het Vlaams Nationaal Verbond. Van 1940 tot 1942 publiceert ze gedichten waarin ze lof zingt van de Oostfronters en hulde brengt aan Borms, Van Severen en René De Clercq (Zangen voor mijn land, 1942).

In 1944 vlucht de dichteres naar Duitsland. Daarna duikt ze onder in Parijs. De Krijgsraad veroordeelt haar bij versterk ter dood. Kort daarop wordt ze gearresteerd. In de gevangenis bevalt Gyselen van een tweede kind. De vader is Johan Sacré, criticus en compagnon de route uit de collaboratie. Ook dit kind sterft kort na de geboorte.

Gyselen tekent verzet aan tegen haar doodvonnis; haar straf wordt teruggebracht tot 12 jaar. In februari 1949 komt ze om gezondheidsredenen vrij. Haar gevangenschap ligt aan de basis van Balladen achter de staven (1950). Voortaan is Gyselens werk sterk religieus van inslag. In 1952 verschijnt De Engel werft; het jaar daarop volgt Orgelpunten Voor de laatste bundel ontvangt Gyselen de Prijs van de Provincie Antwerpen. Blanka Gyselen overlijdt in 1959.

De Mannen der Wapen-SS

dat optrekt naar ’t gevecht, ook zonder gouden vaan…Wij zijn het hard geslacht, ontlast van oude wanen

Eén leider kennen wij, den Führer der Germanen

en Vlaandrens plaats zien wij in Nederduitschland staan.

Het runenteeken merkt op onzen kraag en mouwen

de bliksemschicht die flitst aan elken horizon…,

wij zijn het stormen korps der bitterste getrouwen,

de sterkte van ’t geweld dat altijd overwon…

Wij zijn de offeraars waarvan zoovelen vielen,

– verwacht nochtans geen klacht uit onze norschen mond,

die sterven als een held zijn strijd-gewijde zielen

en elk soldatengraf is ingenomen grond…

en ’t ijzerenkruis beloont voor bloed en dood en daden

en valt er heden één dan staan daar morgen tien,

en minstens één der laatste kameraden

zal voor ons allen ’t licht der overwinning zien…

Maar vrees die ééne dan, in ’t kenteren der tijden

gij die in ’t duister thans met vuige teugels ment…

vergelding eischt u ééns voor héél dees som van lijden

’t geslacht dat voor zichzelf slechts hardheid heeft gekend…

De SS Man, 7 november 1942.

**********

C H R I S T I N E     D ’ H A E N

Christine D’Haen (1923-2009) studeert Germaanse filologie aan de Rijksuniversiteit Gent. Ze geeft les aan de Rijksnormaalschool te Brugge. Vanaf 1970 is ze verbonden aan het Brugse Gezellemuseum waar ze het archief van de dichter inventariseert. Ze zal 35 gedichten van hem in het Engels vertalen.

D’Haen debuteert in Dietsche Warande en Belfort met het verhalende gedicht Abelaird en Heloys. In het Nieuw Vlaams Tijdschrift publiceert ze een reeks gedichten, geïnspireerd op de klassieke poëzie. Prompt krijgt ze de Arkprijs van het Vrije Woord. Dat is niet naar de zin van modernistische dichters zoals Jan Walravens en Hugo Claus. Raymond Herreman, redacteur van het NVT, werpt zich op als D’Haens verdediger.

In 1958 verschijnt in Amsterdam Gedichten 1946-1958 waarvoor ze twee jaar later in Nederland de Van de Hoogtprijs krijgt. In 1961 ontvangt D’Haen in Vlaanderen de Prijs voor Letterkunde van de Vlaamse Provincies. In 1976 wordt de dichteres lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde te Gent. In de jaren 1980 publiceert ze Zwarte Sneeuw, een eerste boek met autobiografische prozaschetsen. In 1992 krijgt Christine D’Haen uit handen van koningin Beatrix de Prijs der Nederlandse Letteren.

Derde Grafgedicht

De prachtige vrouwen die den herfst versieren

met roestig bruin, fluweelen groen en ros,

den opgebonden donkerblonden tros

der haren en gebaren der feline dieren

roepen u weder op, uw kostbaar vuur

waarbij gij verwen roerde voor de wol,

eerst ruw en dan gewasschen zacht en vol,

gesponnen en geweven uur voor uur.

Glinsterend en mat gelijk een goudfazant

brak in uw diep mortier de regenboog,

scherp overwaakt door uw groot ernstig oog.

Dan werd uw kleederdracht een najaarsland:

gedempt gelijk de kleine jachtpatrijs,

gloeiend gelijk een trotsche vederdos.

Gij werdt getroffen met één schot in ’t Bosch,

somber bedekt met glas en winterijs.

Acht Grafgedichten voor Kira van Kasteel.

**********

M A R I A    R O S S E E L S

Maria Rosseels (1916-2005) werkt als redactrice bij de krant De Standaard, waar ze de grenzen van de Vlaamse filmkritiek verlegt. Daarnaast schrijft ze opmerkelijke reportages en interviews, o.m. over het kloosterleven, die soms voor conflicten met de kerkelijke overheid zorgen. Rosseels maakt in de literatuur naam met Spieghelken (1952), het fictieve dagboek van een jong meisje, en Elisabeth (1953), het eerste deel van de trilogie over de ontwikkeling van een meisje tot vrouw.

Later trekt zij de aandacht met lijvige katholieke probleemromans zoals Ik was een kristen (1957), Dood van een non (1961, in 1975 verfilmd door P. Collet en P. Drouot) en Wacht niet op de morgen (1969). Alle drie zijn het ik-romans; de eerste en de gesitueerd tegen een historische achtergrond spelen. Rosseels’ werk is een pleidooi tegen dogmatische leerstelligheid en voor de oorspronkelijke evangelische waarden van het geloof. Genade, verdraagzaamheid en de eindbestemming van de mens vormen de centrale thema’s.

In Het oordeel, of vrijdag zingt de nachtegaal (1975) komt de religieuze problematiek van de schrijfster aan bod in de vorm van een experimenteel opgebouwde “metafysische thriller”. Rosseels ontvangt in 1984 de Staatsprijs ter Bekroning van een Schrijversloopbaan.

Want dat is de dwaze, voor anderen onbegrijpelijke waarheid. Ik kan mijzelf niet anders zien dan als een non. Wel draag ik de kleren van een gewone vrouw; maar daaronder zit het kloosterhabijt, dat ik slechts in schijn heb afgelegd, in mijn huid vergroeid. Om het kwijt te raken zou ik het moeten uitrukken uit de levende zenuwen. Ik kàn er mij niet meer van bevrijden. […]

Nee, God kiest mij niet. En god heeft mij niet nodig. Maar ik heb Hem nodig. Als het waar is dat Hij mij geschapen heeft en mij ieder ogenblik door Zijn Wil in stand houdt, kan ik niet leven zonder Hem. En ik wil niet leven buiten Zijn Aanwezigheid.

Ik kan aan niets anders meer denken. […] Maar aan welke God denk ik: aan een God die bestaat buiten mij, of aan een God die de schepping is van mijn verbeelding?

Dood van een Non, 1961.

**********

C L A R A     H A E S A E R T

Clara Haesaert (1924) studeert aan de Normaalschool van Turnhout. Vanaf 1945 treedt ze als ambtenaar in dienst bij het ministerie van Onderwijs. Na korte tijd stapt ze over naar het departement Cultuur. Ze zal er werken tot 1986. Een ontmoeting met Pieter-Geert Buckinx brengt haar in contact met het literaire leven.

Haesaert debuteert in 1953 met de bundel De Overkant, die dadelijk de aandacht trekt. Ze publiceert geregeld, maar “spaarzaam” gedichten. Met schijnbaar eenvoudige middelen roept Haesaert in haar gedichten “verborgen samenhangen en realiteiten” op. Zij schrijft in een vrije versvorm, maar met veel aandacht voor het ritme met alliteraties en binnenrijmen. Met weinig woorden en eenvoudige beelden wil zij tot de essentie doordringen.

Haesaert is in 1951 medestichtster van het tijdschrift De Meridiaan dat tot 1960 zal verschijnen. Ze maakt zich verdienstelijk als gangmaker van het artistieke en literaire leven in Vlaanderen, vooral in Brussel. Als ambtenaar spant zij zich in voor een dynamisch letterenbeleid o.m. inzake het bibliotheekbeleid en het jeugdboek. Zij houdt zich ook bezig met vertalingen en het haikoegenre.

Medeplichtig

zo zal ik zijn

een vrouw zonder verleden

in bevlogen ogenblikken

met een draai om de oren

en een pin in mijn hals

zal de herinnering

alles opzij schuiven

als de onbuigzame stem in de late avond

voor dienaars en dienaressen

vol hulpeloze schaamte

weer op een verzoeningspoging aanstuurt

blijf ik ter plaatse trappelen

zonder terugblik in de bloedrode duizeligheden

zal ik weerkeren

tot mijn levensnoodzakelijke

tot mijn liefste wensdroom:

een blanco nachtregister.

**********

M I R E I L L E    C O T T E N J É

Mireille Cottenjé (1933-2006) komt al vroeg in opstand tegen haar katholieke opvoeding. Ze wordt verpleegster. Na haar huwelijk in 1956 vertrekt ze met haar man naar Belgisch Congo. Ze blijven er tot 1960. Haar Congolese ervaringen, vermengd met persoonlijke (huwelijks)problemen, verwerkt Cottenjé in haar debuutroman, Dagboek van Carla (1986).

Ook in haar volgende, autobiografisch gekleurde boeken behandelt de schrijfster de problematische man-vrouw verhouding vanuit een feministisch standpunt. In Eeuwige Zomer schreef ze over een reis naar Lapland en verheerlijkte ongebreideld vitalisme en sensuele vrijheid. Haar werk wordt steeds meer geëngageerd. Ze schrijft ook documentaire boeken, zoals Met 13 van Tafel (1977). In 1980 ontvangt Cottenjé de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Jeugdliteratuur voor haar boek Er zit muziek in de lucht.

Cottenjé wordt activiste voor de PAG, Pluralistische Actiegroep Gelijke Rechten Man-Vrouw. Wanneer bij haar kanker wordt gediagnosticeerd, vraagt de schrijfster euthanasie. Cottenjé overlijdt in 2006 op 72-jarige leeftijd.

De godvergeten wijvengek! Als een ledenpop lag hij destijds in mijn armen. Wat ik ook ondernam, reactie bleef uit. “Vind je het niet prettig?” vroeg ik ontgoocheld. Jawel, maar hij had een apatische natuur, zie je. De apathische natuur kust, liefkoost, neukt erop los, de hele nacht aan een stuk door. Hij noemt haar bovendien lekker! Een vrouw smaakt vies, ruikt vies. Als ze klaarkomt – ik ben, de tel kwijt, een fontein is ze – spuit ze een sap dat stinkt naar ongekookte mosselen die drie dagen in een verhitte kamer vergeten zijn en met azijn of een ander scherp bewaarmiddel overgoten werden.

De Verkeerde Minnaar, 1982.

**********

L U C I E N N E     S T A S S A E R T

Lucienne Stassaert (1936) is pianiste, maar kiest voor de literatuur. Ze debuteert in 1964 met “poëtisch proza”: Verhalen van de jonkvrouw met de spade. Vier jaar later volgt Bongobloesembloed dat ze samen met Max Kazan schrijft. In 1969 verschijnt de bundel Fossiel, haar “officiële” debuut. Stassaert behoort tot de “neo-experimentele lichting van de zestigers”. Haar poëzie geniet de reputatie “hermetisch” te zijn.

In 1979 publiceert ze de kunstenaarsroman Parfait Amour. Later volgen de roman Karen over de tante van de schilder Edvard Munch en de verhalenbundel Het zomeruur. De lichtvoetige Amazone (2000) vertelt het verhaal van de 17de-eeuwse Engelse toneelschrijfster en spionne Aphra Benn. Stassaert schrijft over bekende vrouwen en hun werk ook gedichten. In Als later dan nog bestaat (2003) evoceert ze de schilderijen van Rachel Baes. Vier jaar later verschijnt In de laai van het vuur over de Franse beeldhouwster Camille Claudel.

Stassaert is ook actief als vertaalster, van o.a. de Amerikaanse dichteressen Sylvia Plath en Emily Dickinson. Ze hertaalt strofische gedichten van Hadewych (2002). Stassaert krijgt de Arkrpijs van het Vrije woord, de Poëzieprijs van het tijdschrift De Vlaamse Gids en de poëzieprijs van de provincie Antwerpen.

Maar hij was inderdaad een gevaar op de weg: nog een van haar uitspraken. En een geboren speler. Waarom nam ze zijn gevaarlijke nieuwsgierigheid niet? Asta wilde zonder illusies leven maar die neiging had meer met zelfbehoud te maken dan met een werkelijk inzicht. Hoe puriteins was zij! Hij had haar zijn ervaring van de laatste maanden verteld, zijn driehoeksverhouding met een man en een vrouw. De sublieme driehoek: twee mannen en een vrouw. Langzamerhand was Josée opengebloeid maar Robert had zijn jaloersheid niet kunnen verbergen en discussies uitgelokt. Zou hij dan toch moeten aanvaarden dat een mens naar een ketting verlangt? Hoe triest was dat, het lokte weer zijn innerlijke opstand uit. Of was hij soms een verlichte onmens die een geheime waanzin met erotische rituelen vierde… Wat hem tijden die verhouding verontrust had, was de onwil om alles neer te schrijven. Hij had vooral notities genomen voor een nog te structureren verhaal.

Wat een tegengestelde beweging: zijn spelen met drift en Asta’s sublimering.

Parfait amour, 1979.

**********

M O N I K A    V A N    P A E M E L

Monika Van Paemel (1945) debuteert in 1971 met Amazone met het blauwe voorhoofd. De vrouwelijke hoofdpersoon van deze roman probeert zich te bevrijden van een aantal conventies om tot een zelfbewuste levenswijze te komen.

Van Paemel ziet de taal en het schrijven als belangrijke wapens in de strijd tegen de mannelijke overheersing. Haar bekendste boek is zonder twijfel De vermaledijde Vaders (1985) waarin wordt afgerekend met vaderfiguren die zich opdringen als autoritaire machthebbers. Daar staat het bewustwordingsproces van de vrouwelijke protagonist tegenover. In 2004 volgt Celestien. De gebenedijde moeders (2004) en in 2008 verschijnt De koningin van Sheba.

Van Paemel hangt in haar jongste boek een beeld op van een familie die woont op het naoorlogse Vlaamse platteland. Uiteindelijk gaat het boek – de hoofdpersoon is een meisje van negen – over een “willen weten”, een zoeken naar zin.

Met mijn rok veeg ik het raam schoon, stof en spinnenwebben, er is hier een eeuw lang niet schoongemaakt. Het is alsof ik door een troebele camera kijk, ik verstijf van de schrik, vrees dat de oorlog zal verschijnen of mijn verloren kinderen, maar dan wrijf ik verbeten verder, dat raam moet schoon, het kan niet dat ik me vergis, de mensen en hun verschrikkingen, nee, zo was het niet bedoeld, het gaat om het leven en niet om de dood, ach, mijn engeltjes, zalig mogen ze wezen, het is alsof ze om mijn hoofd fladderen, en ziedaar, eindelijk, de kruinen van de bomen, de daken, de torenspits, en verder het land, zinderend en wuivend, alsof het vers is geschapen, weids als de zee, die ik ontwaar aan de horizon, waar water en hemel samenvloeien. Daar kom ik vandaan en daar ga ik weer heen. Verhef je, mijn hart.

Celestien. De gebenedijde moeders, 2004.

**********

K R I S T I E N    H E M M E R E C H T S

Kristien Hemmerechts (1955) publiceert in 1987 Een Zuil van Zout, een “vrouwenboek” dat meteen bekroond wordt met de prijs van de provincie Brabant. De schrijfster behoort tot de generatie van Tom Lanoye en Herman Brusselmans die met verve de media bespeelt. De openhartigheid waarmee een jonge vrouw van katholieken huizen over seks en relaties schrijft, doet rechts wenkbrauwen fronsen; links is gejuich te horen.

Hemmerechts, die zich beroept op Angelsaksische voorbeelden, is geen spandoekzwaaiende feministe, maar neemt toch bij herhaling uitgesproken “vrouwelijke” standpunten in – zelfs als ze daarvoor naakt in de krant moet. In 199 krijgt ze de Driejaarlijkse Staatsprijs. Ze publiceert met grote regelmaat; ook in Nederland kent haar werk succes. Sinds enkele jaren verwekken de talrijke televisieoptredens en volgehouden politiek correcte standpunten van Hemmerechts irritatie, ook bij haar traditionele achterban. Maar ze blijft een populaire schrijfster.

In bed liggen met een man die je lelijk vindt. Die lelijk is; zijn lichaam, zo ontdekte ze kort na het nuttigen van de goulash, was harig. De hormonen, die op zijn schedel voor haaruitval hadden gezorgd, hadden overal elders zijn lichaam behaard. Over zijn hele lijf klitten huidschilfertjes rond de haarwortels. Maar het surplus aan mannelijke hormonen had niet alleen een ravage bewerkstelligd, want Jaspers potentie was omgekeerd evenredig aan de hoeveelheid haar op zijn hoofd. Na een ejaculatie behield hij zijn erectie, alsof hij meteen opnieuw wou beginnen.

“Daar ben jij verantwoordelijk voor,” zei hij, “dat heeft niets met mij te maken. Ik pleit onschuldig.”

Brede Heupen, 1989

**********

G E E R T R U I    D A E M

Geertrui Daem (Aalst, 1952) studeert aan de Rijksnormaalschool in Gent. In 1977 wordt ze professioneel actrice. Later richt ze een eigen theatergroep op. Geen wonder dat Daem heel wat voor het toneel schrijft en geregeld eigen teksten op de planken brengt.

In 1992 debuteert ze met de verhalenbundel Boniface die haar de Boekweek Debuutprijs en de Van der Hoogprijs oplevert. De kritiek gewaagt prompt van de vrouwelijke “Louis-Paul Boon”, een omschrijving waaraan ze zelf weinig belang hecht. Voor het toneelstuk De Meisjeskamer krijgt Daem de Paul de Montprijs. Een vader voor Elizabeth (1994) wordt genomineerd voor de AKO-literatuurpijs. De roman Koud (2001) gaat over een veteraan van de Koreaanse oorlog die moeite heeft met de veranderde mentaliteit in Vlaanderen.

Andere romans van haar hand zijn Het verdeelde Huis (2004) en Olympia (2006). Daems recentste verhalen verschenen in 2008 onder de titel Ik bemin u bovenal. De schrijfster legt een voorkeur aan de dag voor mensen die meer van het leven verwachten dan ze krijgen. Haar werk ligt in de lijn van de Vlaamse sociale roman.

“Gij zijt de nieuwe Schiptrekkerskoningin,” zei Claire tegen haar dochter. “gij. En niemand anders. Want gij zijt de schoonste.”

Met onzichtbare Scotch-tape kleefde ze de affiche achter het glas in de entreedeur van café De Korenbloem.

Benevens de doorlopende jaarmarkt met kermis, fanfare, volksspelen, en tombola, werd tijdens het plaatselijk zomerfeest, als hoogtepunt van de festiviteiten, in de grote danstent op de Kouter de Miss Schiptrekkers-verkiezingswedstrijd gehouden. Onderaan op de officiële affiche van de gemeente stonden twaalf minuscule lachende meisjeskopjes gedrukt, alleen door haarlengte of zwart-witgradatie van het kapsel van elkaar te onderscheiden. Ter compensatie stond hun naam en leeftijd er in vetjes onder.

Een vader voor Elizabeth, 1994.

**********

P A T R I C I A    D E   M A R T E L A E R E

Patricia De Martelaere (1957-2009) doceert filosofie aan de KULeuven. Haar doctoraat gaat over de Engelse filosoof David Hume. Als tiener schrijft ze een jeugdboek. In 1988 debuteert De Martelaere met de roman Nachtboek van een slapeloze waarvoor ze meteen de Debuutprijs krijgt. Een nominatie voor de NCR Literatuurprijs volgt.

De auteur heeft niets met de media. Ze geeft nauwelijks interviews. Haar romans zijn niet “gemakkelijk” of commercieel. Haar personages zoeken negatieve ervaringen om ze tot op de boden uit te zweten (Frank Hellemans). Toch krijgt De Matelaere verscheidene literaire onderscheidingen. In 1994 wordt de essaybundel Een verlangen naar Ontroostbaarheid bekroond met de Jan Greshoffprijs. Zes jaar later is er de driejaarlijkse Vlaamse Cultuurprijs voor essay en kritiek voor Verrassingen.

Het onverwachte antwoord wordt in 2005 genomineerd voor de Ako- en de Librisprijs en voor De Gouden Uil. Uiteindelijk krijgt De Martelaere voor dit boek De Gouden Uil Publieksprijs.

Wanneer collega-hoogleraar Hugo Brems de literatuurgeschiedenis Altijd weer vogels die nesten beginnen publiceert, waarin De Martelaere niet voorkomt, reageert de schrijfster furieus. Ze wijt een en ander aan het einde van haar relatie met Brems. Vanaf 2000 bekent De Martelaere zich tot het taoïsme. Ze overlijdt op 51-jarige leeftijd aan een hersentumor.

Op de sofa omhelzen ze elkaar.

Kom, zegt ze, naar boven.

Hij kijkt op zijn horloge.

Ik moet eigenlijk naar kantoor, zegt hij.

Wel heb je ooit, zegt ze.

Ja, zegt hij. Ik ben wel moeilijk, is het niet?

Luister, V., zegt ze. Je gaat mee naar boven of ik zet je dadelijk aan de deur, en voorgoed.

Toe maar, zegt hij.

Hij staat besluiteloos te grinniken.

Vooruit, zegt ze, kom mee.

En ze trekt hem bij de hand de trappen op.

In de kamer is het steenkoud.

Hij worstelt zich uit zijn kleren zonder haar nog aan te raken.

Hij brengt er bitter weinig van terecht.

Jammer, zegt hij na afloop, dat het altijd zo snel afgelopen is.

En nu, zegt ze, zet ik je aan de deur.

De Schilder en zijn Model, 1989.

**********

M A R G O T   V A N D E R S T R A E T E N

 Margot Vanderstraeten (1967) is schrijfster en journaliste. Met de roman Alle mensen bijten kaapt ze de Debuutprijs Vlaanderen weg. Daarop volgde De vertraging. In 2008 publiceert Vanderstraeten Schrijvers gaan niet dood, een bundel interviews met 17 schrijvers uit Noord en Zuid, geboren voor 1933. Zodoende gaat ze een dialoog aan met de literaire traditie.

Boven een grote metalen kom splits ik zes eieren. Tak tak tak. Knak. De eierschaal in twee. Floeps. Het eiwit drupt in de kom. Neen, het drupt niet. Het glijdt. Glijden is een beter woord, eiwit glijdt, glibbert, de slierten slijmen. Het eigeel – dat vette oranje zonnetje dat tussen de slierten broedt en met het hagelsnoer van aan de schaal vast hangt – verhuist van de linkerhelft van de gebroken schaal naar de rechterhelft. Ploep. De dooier belandt in een breed glas. Als er zes zonnetjes in het glas zwemmen, roer ik er met een vork door. De zonnetjes worden een zee en als ik de metalen kom pak, begint mijn reis.

                                                                                                                 Alle mensen bijten, 2002.

**********

Literatuur was nog nooit zo “democratisch” als vandaag – mede dank zij het Internet, waar de blogs bloeien. Tegelijk is haar rol in het maatschappelijk debat minder belangrijk dan vijftig of zelfs dertig jaar geleden. “Moeilijke” genres als poëzie zijn de facto gemarginaliseerd, want moeilijk verkoopbaar. Het boekbedrijf heeft de “bewaartijd” van het gemiddelde boek teruggebracht tot drie à vier maanden; daarna verdwijnt het uit de winkel. De media die het meer om de X-factor gaat dan om literaire kwaliteit, spelen een steeds grotere rol in het promoten van auteurs en hun werk. Schrijfsters die vandaag actief zijn, proberen daarmee om te gaan, de een met meer succes dan de ander.